Struik
Een voorlopige genealogie van het Drentse geslacht Struuck
en de daaruit voortgekomen Overijsselse tak Struik
H. Struik
Utrecht 2009, 2017
laatstelijk bewerkt januari 2024
Inhoudsopgave
Inleiding
Lijst van afkortingen en verkort aangehaalde literatuur
Genealogie Struuck
Tak Gieten
Tak De Wijk
Tak Havelte
Genealogie Struik
Familiewapen
Noten
Inleiding
Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen.
Jesaja 11:1 (Statenvertaling)
Dit document bevat resultaten van genealogisch zoek-werk naar mijn voorgeslacht Struik uit Deventer/Wanneperveen/Kolderveen, het Drentse geslacht Struuck uit Havelte, De Wijk en Gieten, en een mogelijke aansluiting tussen die twee. Dit zoekwerk verdient niet de aanduiding ‘onderzoek’, want daarvoor werd het te weinig grondig, structureel en gedocumenteerd uitgevoerd. Ik hoop dat onderzoek in een later stadium nog eens ter hand te nemen en te publiceren.
Aangezien ik meen de bedoelde aansluiting nu te hebben gevonden,[i] stel ik mijn bevindingen tot nu toe te boek in dit document, dat ik om de genoemde redenen aanduid als een voorlopige genealogie Struuck/Struik.
De spelling van de familienaam komt vanaf het begin tot ca. 1800 voor in alle mogelijke varianten, van Struck en Struuck (ook wel Struuk) via Struy(c)k of Struij(c)k en Strui(c)k tot Struik. In de loop van de achttiende eeuw schrijven de aanzienlijker Drentse telgen hun naam steeds meer consequent als ‘Struuck’, terwijl voor de Overijsselse tak in ieder geval na de invoering van de burgerlijke stand de spelling ‘Struik’ wordt gehanteerd; het zijn deze twee spellingen die ik in dit stuk heb aangehouden.
Het geslacht Struuck vangt aan met de in 1540 geboren Johan Struuck, die schulte van Havelte was. De ‘schulte’ (in Holland of Overijssel: schout) bekleedde in Drenthe een functie die naar huidige maatstaven vergelijkbaar is met die van burgemeester, politiecommissaris en notaris. Zijn grafsteen uit 1605 is in de kerk van Havelte nog te zien. Zijn nageslacht bekleedde in de Landschap Drenthe talrijke bestuursposities op lokaal en provinciaal niveau. Daarnaast brachten vooral de latere generaties veel legerofficieren voort, alsmede een enkele jurist of medicus. Met name in de eerste helft van de zeventiende eeuw kan het geslacht Struuck beschouwd worden als behorend tot de aanzienlijkste niet-adellijke families in Drenthe.
Vanaf ca. 1640 zijn drie takken te onderscheiden: een tak die zich vestigde in Gieten en omgeving, een tak waarvan de telgen grotendeels in en om de plaats De Wijk woonden (met in de 19e eeuw een uitloper naar België en Spanje) en een tak die bleef in Havelte. Uit deze tak-Havelte, die na het overlijden van Gerhard Struuck (IVe, de laatste van vier generaties Struuck die schulte van Havelte waren) rond 1680 in mindere doen raakte, stamt in vrouwelijke lijn het geslacht Struik. Gerrit Struik, van moederskant een kleinzoon van de genoemde Gerhard, voerde de familienaam van zijn moeder en vestigde zich in 1734 in Kolderveen. Zijn zoon woont als turfmaker in Wanneperveen, en diens zoon is de eerste van vijf generaties (turf)schippers, die sinds ca. 1800 hun vaste voet in Deventer hadden en vanaf het midden van de negentiende eeuw hun bedrijvigheid steeds meer ook naar de wal verplaatsten.
Hendrik Struik
Utrecht, november 2021
Lijst van afkortingen en verkort aangehaalde literatuur
ald. aldaar
begr. Begraven
ca. circa
Calkoen 1902 L. Calkoen, ‘Het geslacht Struuck’, in NL 1902, kol. 132-134 (fragmentgenealogie van ca. 1851; hier opgenomen als bijlage; zie p. 96)
CBG Centraal Bureau voor Genealogie
d.v. dochter van
DA Drents Archief
DGJ Drents Genealogisch Jaarboek, uitgave van de Drentse Historische Vereniging.
DTB Doop-, trouw- en begraafboeken
G.H. Struik 2001 G.H. Struik, Struik; de familie en het bedrijf 1750-2000, Diepenveen 2001 (uitg. in eigen beheer)
geb. geboren
ged. gedoopt
HCO Historisch Centrum Overijssel
Huizen van Stand J. Bos, F.J. Hulst en P. Brood (red.), Huizen van Stand, geschiedenis van de Drentse havezaten en andere herenhuizen en hun bewoners, Meppel/Amsterdam (Boom) 1989
Kymmell 1902 J.A.R. Kymmell, ‘Het geslacht Struuck’, in NL 1902 kol. 89-95.
N.Dr.V. Nieuwe Drentsche Volksalmanak
NL De Nederlandsche Leeuw, tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde
NP Nederland’s Patriciaat, uitg. CBG ‘s-Gravenhage
Officiersboekje Naamregister der Heeren Militaire Officieren (…) in dienst der Vereenigde Provintien, uitgegeven 1726-1810
o.tr. ondertrouw
ovl. overleden
p. pagina
Sieders 2015 Mr F. Sieders, ‘Het faillissement van de nalatenschap van Johan Struuck, rentmeester van Dikninge’ in N.Dr.V. 2015, p. 17 e.v.
tr. trouwt
Van der Veen 2006 Frans van der Veen, ‘Schulte Jan Steenbergen Struuck en zijn nazaten in Havelte’, in DGJ 2006 (jg. 13), p. 67-114
z.v. zoon van
S T R U U C K
I
Johan STRUUCK, geb. 1540, schulte van Havelte 1582, 1595-1601, ovl. Havelte 3 oktober 1605, begr. in de kerk aldaar, tr. vóór 1579 Anna, geb. ca. 1550, ovl. Havelte 3 februari 1606, begr. in de kerk aldaar.
Uit dit huwelijk:
1. Gerhard (* ca. 1570), volgt IIa
2. Harmtien, volgt IIb (p. 16)
3. Engeltien, volgt IIc (p. 16)
Ook vermeld als Johan Hendricks Struuck.[ii] Een Jan Struuck trad op de goorspraak van 1563 op als volmacht voor Uten Eng in een proces tegen de schulte van Havelte. Op 9 aug. 1567 verkoopt ‘Johan Struick’ te Steenwijk als volmacht van Matheus Jans Grasdarp en diens vrouw Grete, dan wonende te Nijelamer, optredend tezamen met Johan Grasdarp voor zichzelf, een pachtbrief van 2 goudgld. jaarrente op Gheert Vos en zijn vrouw Oule die de verkopers van hun moeder Oule is aangeërfd en hun door hun stiefvader Gheert Vos “in vermoetsoeninge” dd. 27 april 1565 is toegescheiden.[iii] “Johan Struuck van Havelte mit Anna zijn huesvrouwe” verkochten 1579 te Steenwijk een huis aan de Oosterstraat. Op 26 maart 1581 met zijn vrouw Anna lidmaat te Kampen met att. van Havelte, en attestatie naar Steenwijk. Op 3 februari 1589 te Kampen vermeld als gekozen voogd van Janneken Jans uit Havelte. Johan Struuck en zijn vrouw zijn begraven in de kerk in Havelte blijkens daar nog aanwezige grafzerk. Kymmell (1902) maakt melding van een handgeschreven geslachtsregister Struuck waarin omtrent Johan Struuck staat aangetekend dat hij kanunnik van het Domkapittel te Utrecht zou zijn geweest en wegens meningsverschil met de Bisschop uit Utrecht gevlucht, waarna hij zich met toestemming van de Bisschop in Havelte zou hebben gevestigd.[iv]
Volgens Van der Veen 2006 is de herbenoeming door stadhouder Willem Lodewijk in 1595 van Johan Struuck tot schulte, en de vooraanstaande positie van de generaties Struuck na hem, mede te danken aan de vroege keuze van Johan Struuck voor het protestantisme en de Opstand - welke keuze er ook de reden van was dat hij zich vanaf ca. 1580 (‘verraad van Rennenberg’) als vluchteling te Kampen bevond.
IIa (kind van I)
Gerhard STRUUCK, geb. ca. 1575, schulte van Havelte 1601-1632 en Vledder 1629-1632, gedeputeerde van de Landschap Drenthe vanaf 1634, rentmeester van Dickninge 1618-1628, rentmeester van het Kapittel St. Pieter te Utrecht 1605-1637 en 1639, ette (lid van de Etstoel) 1632-1641, ovl. begin 1642, tr. voor 1598 Mechteld STEENBERGEN, geb. Vaassen ca. 1575, ovl. na 4 april 1644, voor 19 augustus 1645, dochter van Mr Jan (‘Olde Mr Jan’) Steenbergen, eigenaar van kopermolens te Vaassen, en Aeltgen Wolters Koster.
Uit dit huwelijk:
1. Johan (* ca. 1598), volgt IIIa (p. 21, Tak Gieten)
2. Anna (* ca. 1599), volgt IIIb (p. 17)
3. Wijard (* 1600-1601), volgt IIIc (p. 29, Tak De Wijk)
4. Jan Steenbergen Struuck (* ca. 1605), volgt IIId (p. 57, Tak Havelte)
5. Borchard (* 1613 ), volgt IIIe (p. 18)
6. Aletta (* ca. 1620), volgt IIIf (p. 21)
Gerhard Struuck studeerde te Franeker en kennlijk voordien in Amsterdam: 7 okt. 1591 ingeschr. als student te Franeker “Gerardus Struckius, Lithocomius, art et iur sch. Amstelrodamensi ”. ‘Gerart Struck’ legt 1598 eerste pan op het (nieuwe) dak van de kerk te Havelte (steen met tekst[v] en wapen boven zuiddeur kerk; zie afb.). Hij schonk die kerk een zilveren avondmaalsbeker met inscriptie van wapen Struuck en letters G.S. (zie afb.). Gerhard Struuck kocht in 1619 het goed Overcinge (huis en hof en het bijbehorende Kotland) te Havelte en werd daarmee beleend in 1616, 1619 en 1634.[vi] Gerhard Struuck woonde te Havelte met zijn vrouw, zoon, dochter en vier dienstboden. Zijn eigendoms- en leenrelatie tot Overcinge is nogal onduidelijk. In 1642 wordt Overcinge vermeld als bezit van Vrouw Struuck en worden “huysen, schuyren, hoven ende boomgewas” tezamen gewaardeerd op 6000 Car. gulden. Gerhard Struuck kreeg Overcinge vermoedelijk pas tegen het einde van zijn leven in bezit.[vii] Het rentmeestershuis van Dickninge is sinds 1624 als zodanig in gebruik, eerst bij drie leden van het geslacht Struuck.[viii] Van der Veen 2006 noemt Gerhard Struuck één der invloedrijkste personen in het Drenthe van na de Opstand.
Gerhard Struuck belandde rond 1620 in de gevangenis te Steenwijk in het kader van een hooglopend geschil tussen de Landschap Drenthe en de magistraat van Steenwijk over een sluis in de Vledder Aa.[ix] Deze kwestie speelde van 1613 tot 1620. De sluis werd op last van de stad verwoest, waarna Drenthe een boze brief naar de stad stuurde. Stadhouder en Staten-Generaal werden betrokken; die verwezen het geschil naar de Staten van Overijssel. Steenwijk had inmiddels een andere sluis ook vernield, waardoor de turfafvoer uit Vledder stokte. Dan sluit Steenwijk Gerard Struuck, schulte van Havelte en Vledder, op in de plaatselijke gevangenis. Wanneer onderhandelingen op niets uitlopen, betaalt de landschap Drenthe met gelijke munt terug en worden de burgemeester van Steenwijk en de stadssecretaris gevangen genomen. Opnieuw komt de zaak bij de Staten-Generaal, die ditmaal beslissen dat Steenwijk op alle fronten schuld treft. De sluis moet worden hersteld en Struuck vrijgelaten.
Bij zijn dood bezat Gerhard Struuck in de marke van Havelte tien erven, waarbij 28 paardenweiden hoorden; dat is drie en een half van de 22 volle ‘waardelen’ die de marke Havelte telde. Bovendien had hij er huizen zonder waardeel en losse landen. In de marke van Uffelte had hij drie erven en eveneens veel los land. Gerhard Struuck bezat ook elders erven. Het grootste was Dingstede (een Drentse enclave in Overijssel bij Meppel), met ruim 34 dagmaat groenland. Verder liet hij onder meer een aandeel na in de venen te Smilde. Kort na 1600 was hij er begonnen met verveningen, samen met de schulte van Diever en een aantal Amsterdamse kooplieden. Een deel van de nagelaten erven bestond uit erfpachtgoederen van het kapittel en van het convent Dickninge en was gedurende zijn leven verworven. Gerhard Struuck zegelde onder een akte dd. 1 april 1606 als volgt: wapen: een struik. Aanziende traliehelm. Helmteken: drie pijlen. Randschrift: * GERART * STRUCK. [x]
Gerhard Struuck verkoopt in 1619 aan François Martens ½ boerschap in het Dieverder Smilderveen.[xi] Op www.geneadata.comwordt over Gerhard Struuck o.a. vermeld ‘afgevaardigd naar de Aartshertogin in Brussel 1626, eigenerfde te Hesselte op Douwengoet (Oversinge), daarmede beleend 1616.’[xii]
In archief van het Kapittel van St Pieter te Utrecht berusten stukken betreffende een proces (1649-1657) van het kapittel tegen Hendrik van Ommeren en de andere erfgenamen van Adriaen van Westrenen over de rekening van het beheer van de goederen van het kapittel in Drenthe door ‘de rentmeester Gerrit Struyck’.[xiii] De nalatenschap van Gerhard Struuck en Mechteld van Steenbergen bedroeg meer dan f 100.000.[xiv] Hij was een der rijkste eigenerfden in Drenthe en zijn bezit oversteeg dat van de meeste leden van de Ridderschap.[xv] Bij de scheiding van de erfenis, waarvoor de Etstoel een aantal gecommitteerden had aangewezen, kwam Overcinge aan de oudste zoon Johan.
In de muur is naast de toegangspoort een steen aangebracht (zie afbeelding omslag) met het volgende wapen: Gedeeld; I doorsneden; a. drie geplante takken; b. drie lelies, geplaatst 2 en 1 (Struuck); II een adelaar van zwart (Steenbergen); dekkleden en wrong; helmteken: drie pijlen, de punten omlaag.
Mechteld Steenbergen had een (vermoedelijk oudere) zuster Elisabeth Steenbergen, die trouwde met Herman van Laarhuis, zoon van Berend van Laarhuis en (tr. 1581?) Fennetje N. Zij waren de ouders van Fenna van Laarhuis, uit wier huwelijk (1618) met Joan Sichterman een zoon Wolter Sichterman huwde met Engeltien Hagewolt, dochter van Anna Struuck (IIIb).[xvi]
Het huis Overcinge[xvii]
Hoewel het huis Overcinge al vroeg vermeld wordt en tot de bekendste Drentse huizen behoort, is het nooit een havezate geweest. Als leen van het huis Putten bij Elburg op de Veluwe wordt het al omstreeks 1313 vermeld. Onder de bezittingen van Herbertus Putten staat dan vermeld: de “Curtim t'Oeveressingen et bona dicta bona Cotland de Hessele”. Het blijkt dan dat Herbertus deze goederen in leen houdt van de bisschop van Utrecht, maar ze weer in achterleen heeft uitgegeven aan Bernhard van Kuinre.
Het ‘Cotlandt’ komt tot in de achttiende eeuw in de beleningsakten voor in combinatie met de hof te Overcinge - waaruit een nauwe band valt te concluderen - maar het wordt eenmaal apart vermeld. In 1457 beleent bisschop David van Bourgondië Hendrik de Vos van Steenwijk met een tiende over het Cotlandt te Havelte, eerder in het bezit van Johan en Klaas Willemszoon. Deze Johan Willemszoon zou dezelfde geweest kunnen zijn die in 1410 een steen boven de ingang van de kerktoren van Havelte metselde. Misschien bezat hij ook Overcinge.
Van Overcinge zelf horen we pas weer iets in 1478. Harmen de Vos van Steenwijk verklaart dan dat hem - na de dood van zijn vader Hendrik de Vos van Steenwijk - voor ‘de hof te Oversinghen ende dat Cotlandt’ leenhulde heeft gedaan Henrick Claessen. Het huis Putten was door huwelijk in het bezit gekomen van de familie De Vos van Steenwijk, die dan als leenheren fungeren. In de volgende eeuwen zien we vervolgens nog als leenheren optreden leden van de geslachten Van Haeften, Van Lennep en Van Coevorden totdat in 1795 de Franse revolutie een einde maakt aan het leenstelsel. Al sinds 1478 worden de beleningen door Putten geregistreerd.
(...)
In de daarna volgende periode van iets meer dan een eeuw weten we meer over Overcinge en zijn bewoners, maar vooral in de eerste decennia van de zeventiende eeuw is niet geheel duidelijk, hoe de verhoudingen precies liggen. De oorzaak daarvan ligt vermoedelijk in de uiterst onzekere toestand, die de Tachtigjarige Oorlog in deze streken veroorzaakte. Door de voortdurende plunderingen waren velen uit deze streken weggevlucht, daarbij hun bezittingen onbeheerd achterlatend. Anderen maakten zich daarvan meester en poogden in rustiger tijden het bezit van die goederen te behouden. lets dergelijks heeft zich misschien ook met Overcinge voorgedaan, want in de eerste decennia van de zeventiende eeuw zien we dat enkele lieden proberen zich via een belening van Overcinge meester te maken.
(...)
Tenslotte laat Gerhard Struuck, schulte van Havelte, zich met het goed belenen op 27 juli 1616. Drie jaar later lijkt het erop dat Gerhard Struuck de zaak in zijn voordeel beslist heeft: op 1 augustus 1619 dragen Arendt van der Beecke en zijn vrouw Aeltgen Henricks - blijkbaar haar tweede huwelijk - de hof te Overcinge en het Kotlandt over aan Gerhard Struuck, die er op die dag weer mee beleend wordt. Tevens vertonen zij een dag later aan de leenheer van Putten een akte van 2 augustus 1616, waarbij de zuster van Aeltgen en haar man volledig instemmen met de overdracht aan Gerhard Struuck.
Gerhard Struuck lijkt het pleit nu dus gewonnen te hebben, maar op 1 oktober 1630 zien we een hernieuwde belening van Claes Geerts in de leenregisters opduiken. Uit de lottingsprotocollen van de Etstoel blijkt dan dat er al vanaf 1627 een proces gaande is tussen Arend van der Beecke en Claes Geerts (Tijden) omtrent het bezit van het leengoed Overcinge en het Collandt. Eiser Arend van der Beecke verklaart dat het goed zijn bezit is als leengoed, terwijl Claes Geerts concludeert tot handhaving in zijn bezit omdat het allodiaal bezit is, hetgeen door de Etstoel bevestigd wordt ! Verweerder verklaart overigens ook dat hij voor zijn ‘welvaert’ van het goed afhankelijk is. De rol die Gerhard Struuck in deze procedure speelt is een lijdende; hij laat slechts in de lottingsprotocollen registreren dat hij tegen dit proces protesteert en zich zijn rechten voorhehoudt.
In 1631 laat Claes Geerts zich met gedeelten van de hof te Overcinge en het Cotlandt belenen. Ook Gerhard Struuck laat zich in deze periode als leenman registreren, namelijk op 16 april 1634. Op 6 juni 1634 volgt dan weer een belening van Arendt van der Beecke. Op de lotting van 26 juni 1639 en van 8 december l640 blijkt dat Arend van der Beecke in het leengericht van Putten op 7 mei 1639 het gelijk alsnog aan zijn zijde gekregen heeft. Drost en 24 Etten veroordelen Claes Geerts c.s. om Overcinge en het Cotland ten voordele van de eiser te ontruimen en hem de genoten vruchten te vergoeden. In 1643 doet de verliezende partij nog een laatste poging, maar de Etstoel verwijst hen naar het leenhof in Putten.
Hoe de zaak precies in elkaar zat, zal vermoedelijk een raadsel blijven. De bron die duidelijkheid zou kunnen verschaffen, het grondschattingsregister van Havelte van 1630, ontbreekt nu juist ! Uit de registers op de impost van het gemaal valt alleen te concluderen dat Claas Geerts inderdaad in Havelte woont (samen met zijn vrouw en drie kinderen), terwijl Gerhard Struuck daar vermeld wordt met zijn vrouw, zoon en dochter en vier (!) dienstboden. Het heeft er echter alle schijn van dat hij pas in het eind der dertiger jaren van de zeventiende eeuw - misschien zelfs nog iets later - de beschikking over Overcinge heeft gekregen. In l642 staat op naam van vrouw Struuck - haar man Gerhard is in het begin van dat jaar overleden - ‘huijsen schuijren hoven ende boomgewas’, samen gewaardeerd op 6000 Car. gulden, een groot bedrag als men bedenkt dat 3 à 400 gulden voor een boerderij normaal was.
(...)
Over het algemeen wordt Gerhard Struuck in de literatuur als een van de bouwheren van Overcinge genoemd.
Zoals in het voorgaande al medegedeeld, heeft hij Overcinge vermoedelijk pas in het eind van zijn leven verkregen en het lijkt zeer onwaarschijnlijk, dat hij toen nog aan nieuwbouw begonnen is. Uit het vervolg zal blijken wie de bouwheer dan wel geweest is.
Gerhard Struuck overlijdt - als reeds vermeld - begin 1642; zijn vrouw overleefde hem enkele jaren. Hun totale nalatenschap bedroeg meer dan fl. 100.000, een fortuin in die tijd. Bij de scheiding van die erfenis, waarvoor de Etstoel een aantal gecommitteerden had aangewezen, komt Overcinge aan de oudste zoon Johan Struuck. Deze vervulde in de landschap een aantal ambten: hij werd in 1625 aangesteld tot ontvanger-generaal en na de dood van zijn schoonvader, landschrijver Hubert Weijnichman, in 1627 tot diens opvolger benoemd. Hij bleef in die functie tot zijn dood in 1666. Ook was hij gedurende twintig jaar lid van de Etstoel (l646-l666). Het is deze Johan Struuck die als een van de bouwheren van Overcinge moet worden aangemerkt.
Tot het bezit, dat hij in l645 bij de scheiding van de nalatenschap verwierf, behoorde Overcinge, dat dan als volgt omschreven staat: ‘huis en schuijre mette hoijberge, hofte bij het huijs en het grasvelt daer de berghe op staat’, en ‘het olde huijs met het bouhuijs en annexen’. De overige bij het huis hehorende landerijen zijn hier niet genoemd. Overcinge hestond dus toen uit een tweetal huizen, beide blijkbaar geschikt voor een agrarisch bedrijf. Een ervan werd al betiteld met ‘het olde huijs’. Johan Struuck heeft deze beide huizen blijkbaar laten afbreken en er twee nieuwe voor in de plaats gezet. In 1672 tenminste is er in het register van de nieuwe huizen in Havelte sprake van het nieuwe huis, dat door de schulte niet gemeten kan worden ‘door de menichvuldige kaemers’ en van een tweede nieuw huis aldaar, bewoond door de schulte, een neef Gerrit Struuck. In de achtergevel liet hij zijn wapen inmetselen, dat nu, zij het op een andere plaats, het huis nog siert.
Hoewel uit de aantekening van de schulte blijkt dat we hier met een groot huis te doen hebben, is van de omvang verder niets bekend. Johan Struuck zelf leefde in 1672 al niet meer en het huis was in eigendom overgegaan aan zijn tweede vrouw en zijn enige zoon Hubert Struuck. In 1675 zijn deze Hubert Struuck en zijn stiefmoeder ieder voor de helft eigenaar van de beide huizen op Overcinge. Op dat moment is Hubert Struuck al in grote financiële moeilijkheden geraakt; zijn faillissement is al uitgesproken maar tot zijn dood in 1680 heeft hij de executie van zijn boedel weten op te houden. Na zijn dood sluiten zijn schuldeisers en de erfgenamen van zijn moeder Mechteld van Westerbeeck op 14 september 1680 een overeenkomst, waarbij van de opbrengst van de executoriale verkoop van ‘de grote behuisinge met alle annexen’ twee-derde voor de crediteuren bestemd zal zijn en een derde deel voor de erfgenamen.
Bij de verkoop komt het huis dan in het bezit van Wilhelmina Bonnema, weduwe van Gerrit Sichterman, en haar zoon Johan Albert Sichterman, op dat moment schulte van Havelte, die zich er op 6 april 1681 mee laat belenen. In 1683 doet hij een mislukte poging om vermindering van de aankoopprijs te krijgen omdat men hem verzwegen zou hebben dat Overcinge een leengoed was. Het geslacht Sichterman, dat tot omstreeks 1717 Overcinge in bezit houdt, is afkomstig uit Frankrijk. Na de Bartholomeusnacht (1572) uit dat land gevlucht, komen ze in Deventer terecht, waar Wijnand Sichterman in 1587 docent wordt aan de Latijnse school. Zijn zoon Joan Sichterman huwt op 7 april 1618 aldaar Fenna van Laarhuis, die hem twee zonen schenkt, Wolter en Gerrit. De weduwe van Gerrit Sichterman verkoopt op 26 april 1687 Overcinge aan haar oudste zoon Joan Albert Sichterman en op 26 september laat deze zich er dan mee belenen.
Joan Albert Sichterman was militair en verbleef zodoende weinig op Overcinge; zijn vrouw zal er wel gewoond hebben. Hij overlijdt voor 7 oktober 1709, want op die datum wordt zijn weduwe Helena Wilmsonn er mee beleend. De erfgenamen van Joan Albert Sichterman en Helena Wilmsonn verkopen het huis enkele jaren later aan Jan Sichterman en zijn vrouw Johanna Ijsbrants. Deze Jan Sichterman was een zoon van Wolter Sichterman en dus een volle neef van Joan Albert Sichterman. In de landschap Drenthe vervulde hij een aantal ambten; hij was rentmeester van Assen en lid van Gedeputeerde Staten. Veel plezier van zijn aankoop heeft hij niet gehad want omstreeks 1714 overlijdt hij reeds. Zijn weduwe laat het huis nog wel aan haar overdragen (3 april 1717), maar zij verkoopt het twee maanden later (3 juni 1717) aan Frans Willem Carpenter, wederom een militair. Hun beleningen vinden kort daarop op dezelfde dag plaats (22 Juni 1718).
Frans Willem Carpenter heeft blijkbaar grote moeite om de koopsom bij elkaar te krijgen, want nadat hij eerst nog een tweede overeenkomst heeft gesloten met de verkoopster omtrent de betaling, verkoopt hij Overcinge op 24 oktober 1720 aan Wolter Kymmell. (...) Het is deze Wolter Kymmell, die Overcinge bouwt in de vorm zoals we dat nu - na de restauratie - kennen. Hij laat de beide oude huizen afbreken en bouwt daarvoor in de plaats een groot nieuw huis met een aantal bijgebouwen. Overcinge bestaat na de herbouw uit een groot woonhuis, met een achterkeuken en een achterhuis, en verder een bakhuis, een paardenstal, een turfschuur en een hooivak.
Het geheel is in 1732 voltooid, getuige de tekening die Cornelis Pronk op 1 juli 1732 van Overcinge maakte.
IIb (kind van I)
Harmtien STRUUCK, geb. ca 1575, tr. Klaas Thijs Altgers te Kolderveen.
Nakomelingen uit dit huwelijk voerden ook de naam Struuck.[xviii] Eén van hen is vermoedelijk Thijs Struijk, van wie in grondschattingskohier Kolderveen in 1639 wordt vermeld dat Struijks bovenland (in totaal 6 mudde en 1 schepel) voor de helft is verkocht en vergraven zal worden. Mogelijk ook Klaas Thijs Struik, ovl. Havelte 26 juni 1720 en toen wonend ‘te Hesselte bij de wal’.
IIc (kind van I)
Engeltien STRUUCK, geb. ca 1575, ovl. voor maart 1617, tr. Albert HAGEWOLT, gedeputeerde van de Landschap Drenthe.
Hagewolt won. te Meppel. Hij tr. 2e maart 1617 Ave Wessels, wed. van Roelof Mensen, schulte te Beilen. Albert Hagewolt was tevens ‘kerkvoogd Meppel 1594, twaalve 1611, burgemeester, ette, afgevaardigde naar de Aartshertogin in Brussel 1621’.[xix]
* * *
IIIb (kind van IIa)
Anna STRUUCK geb. ca. 1599, ovl. na 1 mei 1661, tr. 1e 13 juni 1619 haar volle neef Herman HAGEWOLT, ritmeester, geb. Meppel?, ovl. 1627? voor 1628, zoon van Albert Hagewolt, gedeputeerde van de Landschap Drenthe, en EngeltienStruuck (IIc).
Anna Struuck 8-9-1648 getuige bij huwelijk Hubert Struuck (IVa). Herman Hagewolt was tevens Kerkvoogd te Meppel (1618), landdagscomparant (1619) en twaalve van Meppel.[xx]
Uit het huwelijk Hagewolt-Struuck een dochter Engeltien Hagewolt die tr. 1646 Wolter Sichterman (1620-1678), secretaris van de Landschap vanaf 1666. Uit dat huwelijk Johanna Machteld Sichterman, tr. Jurgen Rudolf Kymmell, ritmeester, geb. Minden (Duitsland) 1640 ovl. Havelte 1720, z.v. Abraham Kymmell en Sabina Elisabeth von der Hoya. Uit dit huwelijk Wolter Kymmell (Meppel 1681-Havelte 1746), schulte van Rolde, kapitein en gedeputeerde van Drente, kocht 1720 h. Overcinge te Havelte, daarmee beleend 1724.
Anna STRUUCK tr. 2e (na o.tr. Oudeschans 2 dec 1627 en Meppel 1628) Jan Alberts (van) BONNEMA, ovl. voor 1 mei 1661, proviand-meester te Coevorden.
Bij o.tr. Groningen ‘Jan Alberts, proviandmeester’ en ‘Anneken Struuckx, van Havelte’, en bij o.tr. Meppel Anna ‘won. tot Meppel’ en ‘wed. van jonge Hagewolt’, ‘Jan Alberts Bouwman’ bij ondertr. ‘proviand-meester van ‘t fort Bellinger Wollingerzijl met attestatie’. Jan Bonnema proviandmeester te Coevorden.[xxi] Oude Schans (Bellingerzijl) 9 maart 1628: “aan het mael aengegaen: Anneken Struijcks huijsvrouwe van den proviandmeijster Jan Alberts”. ‘Anna Struucks weduwe Bonnema’ leent op 1 mei 1661 1200 Carolusgulden van Jacob Martens te Wapsterveen.
Hun dochter Wilhelmina van Bonnema (* 1628, ovl. 22 mei 1700) tr. 1648 Ds Gerrit Sichterman, predikant te Kolderveen, z.v. Mr Joan Sichterman en Fenneken toe Laarhuijs en broeder van Anna’s schoonzoon Wolter Sichterman, echtgenoot van haar dochter (uit 1e huwelijk) Engeltien Hagewolt. Zie over Wilhelmina van Bonnema ook hieronder ad nr. IVf.
IIIe (kind van IIa)
Borchard STRUUCK, geb. 1613, gedeputeerde van de Landschap Drenthe 1645-1667, rentmeester van het kapittel van St Pieter voor de Drentse bezittingen vanaf 1637, ette (lid v.d. Etstoel) 1641-1645, ovl. 1667, tr. ca. 1638 Anna HIDDINGH, geb. ca. 1615, dochter van Johan Hiddingh, gedeputeerde van de Landschap Drenthe, ette voor Rolde 1609-1637, kerkvoogd Rolde 1612, en Anna Hovinge.
Uit dit huwelijk:
1. Anna Lucretia (* ca. 1640), volgt IVg
Ingeschr. 12-6-1632 als stud. hum. Art. te Franeker (‘Burchardus Struick, Drentinus’) en 30-10-1634 te Leiden (‘Burchardus Struck, Transisulanus’), 21 jaar oud.
‘Albert Borchart Struuck’ procedeerde namens zijn vrouw en (haar broer) Egbert Hiddinge in 1654 voor de Etstoel als verweerder tegen luitenant Bastiaen Hiddinge en consorten als mede-erfgenamen van vrouwe Anna Hiddinge over de scheiding van de ouderlijke goederen.[xxii] Borchard Struuck bewoonde van 1647 - 1660 het Huis te Ansen bij Ruinen, dat hij huurde van Hendrik de Vos van Steenwijk. De huur eindigde in een proces voor de etstoel, dat op 22 mei 1660 in het nadeel van Borchard werd beslist. Volgens De Vos had Struuck de huur niet betaald, venen afgegraven die hem niet toebehoorden en de omgeving van het huis niet goed onderhouden. Struuck verweerde zich dat hij slechts om zijn ‘nodruft’ en volgens de ‘gewoonte alomme in deze Landschap’ turf had gegraven en bovendien niet verplicht was de oude galerij en de heggen te repareren, omdat hij daar geen hout gekapt had. Hij werd veroordeeld tot het betalen van 304 Carolusguldens 4 stuivers wegens achterstallige huur.[xxiii]
Op 11 nov 1679 verschenen de erfgenamen van Jan Steenbergen Struuck (IIIe) voor de Etstoel met een klacht over de betaling van schulden van diens broer Borchard. De vordering dateerde van het jaar 1634 - het jaar dat Borchard als student naar Leiden ging - en bedroeg in 1679 (twaalf jaar na de dood van Borchard), inclusief rente over meer dan 25 jaar, 1250 Car.gulden.[xxiv]
IVg (kind van IIIf)
Anna Lucretia STRUUCK, geb. ca. 1640, ovl. 3 augustus 1678, tr. 1e Steenwijk (na o.tr. ald. 3 november) 2 december 1667 Jr. Adam Gerrit VAN VALCKENSTEIN, vaandrig, geb. ca. 1642, ovl. voor 22 mei 1670.
Van Valckenstein bij huwelijk vaandrig van kapt. Ackerslooth.
Anna Lucretia STRUUCK tr. 2e Steenwijk (na ondertr. Wijk bij Duurstede 22 mei) 12 juni 1670 Aernout DE JONCHEERE, kapitein, ged. Maastricht (St. Janskerk) 26 september 1641, begr. Namen 30 augustus 1695, zoon van Mr Jan de Joncheere, advocaat, secretaris Brabants hooggerecht en Vroenhof te Maastricht, en Elisabeth van Amstel van Mijnden.
Aernout de Joncheere kapitein in Statendienst. “Arnoud de J o n c h e e r e, zoo evengenoemd, kapitein ten dienste dezer lande, sneuvelde bij de laatste bestorming van Namen door Coehoorn en werd aldaar begraven vóór het front van een retranchement op 30 Aug. 1695”.[xxv] In het Utrechts Archief[xxvi] berusten stukken betreffende het proces (1678-1685) van Aernout de Joncheere tegen het kapittel van St. Pieter over de vergoeding van te veel betaalde gelden door Borchard Struuck, schoonvader van de eiser, als rentmeester van de goederen van het kapittel in Drenthe.
* * *
IIIf (kind van IIa)
Aletta STRUUCK, geb. ca. 1620, ovl. tussen 1671 en 1680,[xxvii] tr. in/voor 1649[xxviii] Gelein (Guislain) VAN WESTERBEECK, heer van Westerbeeck, kapitein, commandeur van Steenwijk, ovl. voor 1662, zoon van Frans van Westerbeeck, heer van Westerbeeck, kapitein, commandeur van Steenwijk, en Maria de Gijselaar.
Op 5 mrt 1648 treedt jonkheer Geleyn van Westerbeeck, mede namens zijn broer en zusters jonkheer Adam, jonkvrouwe Machteld, gehuwd met Johan Struuck, secretaris van de landschap Drenthe, jonkvrouwe Maria van Westerbeeck, gehuwd met Anthonie van Westreenen, op bij hun belening met 8 morgen, 2 hond en 76 roeden land op ‘het Harnas’ bij Delft, bij dode van hun vader jonkheer François van Westerbeeck, kapitein van een compagnie voet-knechten, behoudens de lijftocht van hun moeder vrouwe Maria de Ghijsselaer, hulde door hun aangetrouwde oom Mr Maximiliaen van Bekercken, dijkgraaf van het land Essche, volgens procuratie d.d. 15-1-1648 (L.H. 150, cap. N.H., fol. 97),[xxix] en op 25 mrt 1648 namens dezelfden bij hun belening met 12 morgen, 4 hond en 60 roeden land en 3⁄16 deel van de ambachtsheerlijkheid van Kathendrecht c.a.[xxx] Gelein van Westerbeeck in 1644 en 1646 vermeld als vaandrig,[xxxi] op 23 mei 1649 genoemd als luitenant van ‘Zijne Excell. den Heer Prins van Portugal’ en op 6 aug. 1661 benoemd tot kapitein.[xxxii] Burgerboek Meppel 3 mei 1698 (?) ‘Aleijda Struucks attestatie vertoont’.
* *
*
T A K G I E T E N
IIIa (kind van IIa)
Mr Johan STRUUCK, geb. ca. 1598, ontvanger-generaal van de Landschap Drenthe 1625-1627, secretaris v. de Landschap Drenthe 1627-1666, ette (lid v.d. Etstoel) 1646-1666, ovl. 1666, tr. 1e Groningen 25 jan 1624 Jamme WEYNICHMAN, dochter van Hubertus Weynichman, secretaris van de Landschap Drenthe (1601-1627), en Anneke Reijnens.
Uit dit huwelijk:
1. Hubert (* ca. 1625), volgt IVa
30 december 1616 ingeschr. als stud. phil. te Groningen ‘Joannes Struuck, Haveltensis Drent., Phil.’; hij promoveerde ald. in 1619 op de ‘Disputatio iuridica de removendis tutoribus vel curatoribus’, nog aanwezig in bibliotheek Rijksuniv. Groningen.[xxxiii] Als secretaris v. de Landschap opvolger na overlijden van zijn schoonvader Hubert Weynichman). Eigenaar van Overcinge vanaf 1645. Tevens eigenaar van het Huis te Bonnen 1634-1666. Had uitgebreid grondbezit op de Hondsrug. Mede-stichter Gasselternijveen; Johan Struuck ondernam vanuit het Huis te Bonnen met een aantal compagnons in 1660 de ‘vervening’ (turfwinning) van de achtergelegen veengebieden (Gasselternijveen). Zou te Assen 1648 Stadhouder Willem II te logeren gehad hebben (Prakke). “Johan Struuck maakte (…) deel uit van een deputatie t.g.v. de begrafenis van stadhouder Ernst Casimir (hierv. een afbeelding in den atlas van Stolk Rotterdam).”[xxxiv] Johan Struuck voerde in 1665 gewapende boeren aan tegen de troepen van de bisschop van Munster.[xxxv]
Johan STRUUCK tr. 2e vóór 12 apr 1632 Mechteld VAN WESTERBEECK, ovl. tussen 25 juli 1677 en 17 juni 1678,[xxxvi] dochter van Frans van Westerbeeck, heer van Westerbeek, kapitein, commandeur van Steenwijk, en Maria de Gijselaar.
22 okt. 1666 verkoopt Machtelt van Westerbeeck wed. Johannes Struick mede namens haar zoon (sic) Hubert Struick veenland achter de marke van Roswinkel enz.[xxxvii] Het lotting van de Etstoel van 15 juni 1699 maakt duidelijk wat behoorde tot de failliete boedel van de overleden Machtelt v Westerbeeck: o.a. een kwart deel van de ‘meule, meulenhuis en annexen’ en een kwart deel van ‘vier behuisingen als van wilen Heer Francois van Westerbeek en Maria de Gijselaer sijn naegelaeten’ op h. Westerbeeksloot (Frederiksoord/Vledder).[xxxviii] Uit de erfenis van Gerhard Struuck, waarvoor de Etstoel een aantal gecommitteerden had aangewezen, kwam Overcinge aan Johan in 1645.[xxxix]
Johan Struuck en de strijd tegen de bisschop van Munster. [xl]
“De secretaris Struuck heeft van den 21 september 1665 geduirende het annaderen van de bisschoppelijcke volckeren, gelijck oock daerna int doorbrecken, ende verders derselver om heerswerven, en weder int landt te vallen, gestadchlijck met vlijt, ende ijver, ende dach ende nacht hem geesvertueert, en alle mogelijke machten angewendet, en deselve te helpen keeren, ende daerover tot meermaelen na verscheijden quartieren vant landt gereijst, ende verders ten dienste van de welgemelde landschap distincte reijsen soe nae Vrieslandt, Overijssel, Groningen ende int leger gedaen, oock mette heeren gecommitteerden van de provintien van Vrieslandt ende Stadt end Lande, alle de advenues van de landschap gevisiteert, ende wijders voor ende nae verscheijdene comparitien op Ruinerwolt, Meppel ende elders bijgewoont, soe dat deselve in de tijt van bij naest vier maenden tot in januario 1666, naulijx stille oft huis is geweest, ende alsoo seer swaere fatigues ende moijt uijtgestaen ende daerdoor hem ten enemael afgeslooft, totdat deselve is comen te overlijden, sijnde de rendanten daeromme niet mogelijcken over alle dese reijsen, derselver competerende vacatien, ende die in desen gedaene uijtgekeerde penningen, die vrij veele sijn, daervan distinctelijck te comen declareren, stellende daeromme in de hoogweijse discretie van de edele mogende heeren van den reeckendach om hiervoor aende rendanten een liberale post toe te leggen, ende alhijr uijt te trecken …” [geen bedrag; In de marge:] “De heeren drost ende gedeputeerden sampt de heeren gecommitteerden vinden sich niett gelastett om hijrin te komen doen, --- [?] daeromme dese saecke an den eerstcompstiche landsdach, alwaer deselve ten besten sall worden gerecommmandeert. Videatur van dese post t’geen in fine van dese reeckeninge is gestelt.”
IVa (kind van IIIa)
Hubert STRUUCK, geb. ca. 1625, kapitein, ovl. 1680, tr. Oudwoude (Kollumerland) 8 september 1648 GeertruidaFOGELSANGH, geb. 17 november 1623, ovl. Bonnen, 12 juni 1662, dochter van Dirk (Theodorus) Fogelsangh en Ibeltje Wringer.
Uit dit huwelijk:
1. Johan (*1649 ), volgt Va
2. Isabella Josinna (* 1655), volgt Vb (p. 27)
- dochter N.N., ovl. 1697, van wie Johan en Isabella voornoemd enige onroerende goederen in Drenthe (waarde 400 Gld.) en Friesland erfden.[xli]
Kaptein (benoemd 9-10-1662). Eigenaar van Overcinge. 28 augustus 1644 ‘Hubertus Struyck, Drentinus’ ingeschr. als stud. hum. Art. te Franeker. Huwelijkscontract[xlii] gepasseerd te Franeker 3 augustus 1648. Volgens Klamer Bos[xliii] kocht Hubert Struuck rond 1658 het huis te Bonnen en bewoonde hij het sedertdien, leende hij in 1658 f 4000 op ‘zijn goet tot Bonnen onder de klokkeslag van Gieten’, deed hij diverse grondtransacties, werd in 1672 vermeld dat hij te Bonnen geen paarden hield ‘sijnde veeltijts tot Havelte’ (doch woonde hij daar ook niet). Hubert Struuck van Bonnen ondertekent 15 februari 1659 drie schuldbekentenissen aan de kerk te Gieten. In het Drents Archief berust een Akte van overdracht door kapitein Hubert Struuck aan Geert Arents Steenbergen en Roelof Steenbergen van een kwart van zijn erf en goed te Zuidwolde in de marke van Steenbergen, Echten en Pesse, uitgezonderd het veen in de Lange Akkers, 1671.[xliv] De compagnie van kapt. Hubert Struuck lag op 11 juli 1672 te Coevorden toen die stad aan de Munstersen overging.[xlv] Volgens Kymmel (1902) zou Hubert Struuck 11 kinderen hebben gehad.
Geertruida Fogelsangh 1662 begraven in de kerk te Gieten “met zeer grote staatsie van de grootsten in Drenthe”.[xlvi] Over haar het ‘Lykdicht over ’t onverwachte afsterven van me-vrouwe Geertruid van Vogelsangk, gemalin van Hubert Struuk, oldt gedeputeerde van ’t Landtschap Drenthe’ door Joannes David Wendbeiel, uitgegeven 1662 te Kampen door G. Oostendorp.[xlvii]
De erven van Huybert Struuck, eerder beleend met Overcinge, droegen het goed 6 april 1681 op (nadat diens boedel grasvellig was geworden, d.w.z. failliet verklaard) aan Albert Sichterman, schulte van Havelte, na wiens dood zijn weduwe Wilhelmina van Bonnema (dochter van Anna Struuck (IIId) en Jan Alberts van Bonnema) op 26 sptember 1689 beleend werd voor haar minderjarige zoon Johan Albert Sichterman.[xlviii]
Va (kind van IVa)
Johan STRUUCK, geb. 14 october 1649, ovl. na 1714, tr. 1e London 14 mei 1689 Anne GILPIN, geb. ged. Orpington (Kent, Engeland) 13 nov 1673, begr. ald. 23 oktober 1714, dochter van Robert Gilpin, yeoman en churchwarden te Orpington, Kent, en Jane Bland.
Uit dit huwelijk:
1. Johan (* 1690), volgt VIa
2. Geertuid (* ca. 1695), volgt VIb (p. 25)
3. Martha, ged. Orpington (Kent, Engeland) 26 aug 1699 “Martha daughter of Mr. Johan Strooke”. Vermoedelijk jong overleden, omdat zij in het testament van haar grootmoeder van 1710 (zie infra) niet meer wordt genoemd.
4. Robbert (* ca. 1700), volgt VIc (p. 25)
De ‘E. Jan Struuck’ procedeert in 1687 voor de Etstoel tegen een zekere Cornelis van Hol, die tussenbeide gekomen was in zijn ‘quaestie met de Vaendrich Knijphusius’ (verm. Hendrik von Inn- und Kniphausen) en Jan Struuck daarbij zo mishandeld had dat diens been was gebroken. Van Hol had hem, op de grond liggen, zo hard op het been getrapt dat diens hak was afgebroken ‘en op des klaegers kouse waer geweest’. Van Hol ontkende, maar werd veroordeeld tot vergoeding van de chirurgijnskosten en “de geleden hoon en schaede” nadat een getuige verklaarde dat Van Hol tegen hem erkend had dat hij Struuck “op het been hadde getreden (en) dat hij wenste hem de billen ook getreden hadde.”[xlix]
‘Johan Struick met sijn vrou Anna Gilpen’ worden op 23 december 1689 te Gieten als lidmaten aangenomen. Anne Gilpin was Engels. Huwelijk ‘Ann Gilpin’ en ‘John Struck’ vond plaats in de Saint Mary kerk, St Marylebone Road, Saint Marylebone, London).[l] Jan Struuck verbleef ook van ca. 1696-1701 in Engeland.[li] Anna’s vader is Robert Gilpin te Orpington in Kent, yeoman (d.w.z. eigenerfde boer die grond bezat met een jaaropbrengst van ten minste 40 shilling en daaraan bepaalde rechten ontleende), vermeld (1682) als “Robert Gilpin, one of the churchwardens” van de kerk te Orpington, en vermoedelijk “sonne of John Gilpin”), testeert op 23 mei 1697 en vermeldt ‘Wife Jane, executrix’ en ‘Eldest daughter Anne wife of John Strucke, gent. and her son John’.[lii] Hij tr. Orpington 9 jan 1672 Jane Bland; zij (“Jane Gilpin of Orpington, widow”) testeert in Shoreham (Kent) op 18 aug. 1710 en vermeldt daar “son in law Mr John Strauck/Struuck?, daughter Anne Strauck and her children Robert and Gertrude, grandson John Strauck, executor”.[liii]
Johan STRUUCK tr. 2e Made (N.Br.), ca. 1714 N.N.
Uit dit huwelijk:
Johanna (* ca. 1714), volgt VId (p. 24)
VIa (kind van Va)
Johan STRUUCK, ged. Orpington (Kent, Engeland) 12 aug 1690, ovl. na aug 1710.
Parish registers Orpington, doop “Aug. 12, 1690. John, son of John and Ann Struck”. In testament van zijn grootvader Robert Gilpin d.d. 23 mei 1697 wordt melding gemaakt van ‘Eldest daughter Anne wife of John Strucke, gent. and her son John’, en in testament van zijn grootmoeder Jane d.d. 18 aug. 1710 van ‘son in law Mr John Strauck/Struuck?, daughter Anne Strauck and her children Robert and Gertrude, grandson John Strauck, executor’.
VIb (kind van Va)
Geertruid STRUUCK, ged. Orpington (Kent, Engeland) 5 sep 1694, ovl. na 18 aug 1710.
Parish registers Orpington: “Sept 5. Gertrid daughter of Mr. John Strook son-in-law to Robt Gilpin”. “Robert and Gertrude” genoemd als kinderen van ‘Anna Strauck’, en deze als dochter van Jane Gilpin, in het Engelse testament van laatstgenoemde dd. 18 aug. 1710.
VIc (kind van Va)
Robbert STRUUCK, geb. ca. 1700, majoor, ovl. tussen 1739en 1742, tr. ca. 1724 Adriane Louisa BRUINSVELT, ged. Leeuwarden 15 maart 1702, ovl. na 6 september 1737, dochter van Mr Albertus Bruinsvelt, advocaat, en Sophia ChristinaTrip en weduwe van Pouwel Struuck (VIe).
Uit dit huwelijk:
1. Anna Machteld (* 1724), volgt VIIa.
2. Sophia Christina Trea, ged. Gasselternijveen 9 mei 1734;[liv]
‘Robert and Gertrude’ genoemd als kinderen van ‘Anna Strauck’, en deze als dochter van Jane Gilpin, in het Engelse testament van laatstgenoemde dd. 18 aug. 1710. In testament van Isabella Josina Struuck (Vb) dd. 10 oktober 1728 wordt Robbert vermeld als haar neef en woonachtig in Gasselternijveen en benoemd tot haar enig erfgenaam. Procedeerde in verband met deze erfenis in 1730 voor de Etstoel tegen zijn halfzuster Johanna (VId); zie de vermelding aldaar. In trouwboek Zutphen vermelding van een huwelijk in 1730 van een soldaat in het regiment Oranje Drenthe in de compagnie van majoor Struuck. In 1736 huurde Majoor Struuck van de Landschrijver Hendrik Jan Ellents een behuizing te Annen (Anloo): een “Buyten Plaatze tot Annen in de landschap Drenthe geleegen, bestaande in een huijs, voorzien met vier kamers, keuken, bovenkamer, schuure, twee tuijnen, vijvers, starrebos (…) met vier stukken weijdeland daar agter geleegen.”[lv] Lidmatenboek Wildervank: den 6. sep 1737 aangekomen ‘Roebert Struuck & vr Adriana Bruunsvelt van Gasselternieveen’. ‘Robbert Struuk uit de Wildervank’ procedeert met succes voor de Etstoel (deel 45 fol. 217) tegen Evert Berends op Gasselter Nijeveen en vordert van deze 120 Car. gld. 8 stuivers wegens achterstallige huur van een huis en erf op Bonnerveen (huur 51 Car. gld. per jaar). In kader van de nasleep hiervan in 1739 Robbert Struuk aangeduid als ‘Majoor Struuk’.[lvi] In archief gerechten in het Oldambt (Gron.), nr. 731, bevindt zich inventaris (nr. 2409) van boedel van ‘monsieur Struik’ te Wildervank dd. 1742.
Juridische strijd in 1734 tussen Robbert Struuck en Johanna Struuck om de erfenis van hun tante Isabella Josinna (Vb).[lvii]
“Jn saken van Doctor Jan Carsten als volmaght van Johanna Struuk Impt [impetrant, d.w.z. eiser(es)] ter eenre, en Robbert Struuk Gereqrde (gerequireerde, d.w.z. gedaagde) ter andere sijden: quaestiens in cas van contradictie bij Impt gedaan tegens de testamentaire dispositie van wijlen Isabela Struuk weduwe van Paul Struuk op den 30. Octob. 1728 voor de schults Hamminck en twee getuigen op het Gasselter Nijeveen ten faveur van de gecontradicteerde opgeright: contenderende tot een goede gedane contradictie cum expensis.
De Gereqrde contendeerde tot confirmatie van het gemaakte testament, ten dien einde praevis(?) objicierende de exceptie disqualificatoir actie, dat Impt niet hadde bewesen, dat een wettige dogter van Jan Struuk waar, en dat de moeder van Gereqde nog soude hebben geleeft in den jare 1714.
De Impt contendeerde tot rejectie deser ingediende exceptie, en dat per subsequens matrimonium in den jaar 1714 soude gelegitimeert wesen: dat ook de testatrice Impte voor een Broeders dogter en halfsuster van Gereqde bij het testament hadde erkent.
Replicerende Gereqde dat Impte niet hadde bewesen, dat Jan Struuk Impte voor sijn dogter hadde erkent; dat ook niet door verclaringe van Jan Struuk sulcks confieerde(?), dat ook niet voor de predickstoel soude sijn geweest, en uit de attestatie van het trouwen soude sijn te praesumeren wesen dat de Gereqdes moeder nogh geleeft hadde ten dage van het tweede houwelijck, omdat Jan Struuk sich bij de predicant van Made voor een jonghman hadde opgegeven, dat het noemen van testatrice van een broeders dogter hem niet soude praejudiceren.
De Impte bij Dupliq hare vorige middelen inhaererende, wijsen de heren Drost en vier en twintigh etten, en differeren deser sake decisie tot aan het eerst komende lottinck.”
VIIa (verm. kind van VIc)
Anna Machteld STRUUCK, ged. (‘Anna Machtelt Struuk’) Gasselternijveen 22 okt 1724, ovl. Weener (Oost-Friesland) 22 feb 1776, tr. (o.tr.?) Groningen 21 jan 1758 (‘Anna Mechtild Struuk, van het Gasselter Nijeveen’) Dr Borchard Warrentjes BORCHERS (‘van Weender in Oost Friesland’),[lviii] arts, Amtsphysiker te Weener (1787), geb. Jemgum (Oost-Friesland?) 24 nov (maart?) 1709,[lix] ovl. 1787, zoon van Borcherts Warrentjes en Gesta (Geeske) Borries Iyrtjes.
Uit dit huwelijk Robert Borcherts, ged. Groningen (Martinikerk) 16 sep 1757
Haar eigen voornaam Anna (naar Anne Gilpin, moeder van Robbert Struuck), de voornaam Robert van haar zoon, haar vermoedelijke geboortejaar en haar gerechtigdheid tot goederen te Bonnerveen vormen aanwijzingen dat Anna Machteld een dochter is van Robbert Struuck (VIc).
‘Robert Borcherts’ wordt gedoopt als onecht kind, als z.v. Anna Mechteld Struik in de Haddingestraat, “zo zegt, bij Stud. Borchert Borcherts, onder belofte van trouwen.”
Op 14 aug 1749 laat ‘juffer Anna Machtelt Struuk’ haar vaste goederen op Bonnerveen verkopen (opbrengst 464 Car.gulden).[lx] Borchert Borchers zou ook gehuwd geweest zijn (tr. Jemgum 5 jan 1745?) m. Titia Kempen, d.v. Meent Kempen. Volgens H. Feenstra studeerde Borchert Borchers eerst theologie en vestigde hij zich veel later als gepromoveerd arts te Weener in het Oost-Friese Reiderland; hij behoorde tot een welgestelde familie uit Jemgum, die zich tijdens de burgeroorlog aan de zijde der ‘renitenten’ zou hebben gecompromitteerd.[lxi]
VId (kind van Va)
Johanna STRUUCK, geb. ca. 1714, ovl. na 1734.
Johanna in testament van Isabella Struuck (Vb) van 1728 genoemd als halfzuster van Robbert Struik. Haar wordt gelegateerd “het beste bedde twelke testatrice zal komen na te laten met deszelfs toebehoren, voorts acht slaaplakens”, en met last aan Robbert Struik om haar, “ingevalle juffrouw Struuck tot Groningen in een gasthuis mocht geraken” jaarlijks vier zilveren ducatons uit te keren of 100 Carolusguldens ineens.
Johanna trachtte in 1730 dit testament aan te tasten in een procedure voor de Etstoel tegen Robbert Struuck (VIc), die bij bedoeld testament benoemd was tot enig erfgenaam. Robbert verweerde zich o.a. door te stellen dat zij geen wettig kind was van hun vader Jan, die haar niet erkend zou hebben, althans niet op geldige wijze “voor de predikstoel”. Haar stelling, dat zij wettig was doordat Jan Struuck na haar geboorte met haar moeder gehuwd was, pareerde Robbert weer door erop te wijzen dat Jan zich bij dat huwelijk had voorgedaan als ‘jonghman’ (ongehuwd), terwijl echter op dat moment zijn eerste vrouw, Robbert’s moeder, nog leefde! Het feit dat Isabella in haar testament Johanna als ‘broeders dogter’ had aangeduid vond Robbert geen bewijs.
Vb (kind van IVa)
Isabella Josinna STRUUCK, geb. Franeker 28 october 1655, ovl. na 10 okt 1728, voor okt 1730, tr. Gieten 7 oktober 1687 Pouwel STRUUCK, geb. ca. 1650, kwartiermeester (1682, 1693), ovl. na 16 okt 1704, vóór 22 juni 1717.
Uit dit huwelijk:
1. (vermoedelijk) Pouwel Struuck (* ca. 1690), volgt VIe
Isabella 6 juni 1678 aangenomen als lidmaat te Gieten, Pouwel Struuck 18 april 1679 idem. Bij huwelijk ‘De E. Pouwel Struuck met de eer en deugdzame juffer Isabella in de huwelijksche staat gec.’ Zij bewoonden zij het huis Bonnen totdat zij het in 1702 verkochten, en verkochten in 1689 grondbezit in de marke van Bonnen aan diverse boeren, waarvan een deel tot op heden nog als ‘Stroeksland’ zou worden aangeduid.[lxii] Pouwel Struuck in haarstedenregisten Gieten 1691 “Pouw Struuck een peert en doet volle buurlasten in Carspelrekening 1-0-0”, idem in Gieten 1692, 1693 en 1694. Pouwel Struuck zou, als ‘neef’ van Hubert Struuck (IVa), van deze het huis te Bonnen hebben geërfd en daar tot ca. 1700 hebben gewoond.[lxiii] In 1717 en 1718 voert Isabella met succes verweer in een procedure voor de Etstoel tegen de ab intestato erfgenamen van haar overleden man ‘Paul Struuck’ over het testament dat hij te haren gunste had gemaakt op 4 oktober 1702 en dat volgens de eisers ongeldig zou zijn.[lxiv] Op 20 aug 1719 doet ‘de weduwe van Pouwel Struuk’ aangifte voor de 40e penning “dat de goederen welke haar Eheman haar bij testamente hadde gemaakt, rendeerden de somma van 1200 Car. gulden” en betaalde derhalve f 30-0-0. Isabella testeert zelf op 10 oktober 1728 voor schulte Hammink van Gasselternijeveen en wijst als enig erfgenaam aan aan haar neef Robbert (VIc), “en bij vooraflijvigheijdt van deselve, desselfs na te latene kind of kinderen”, woonachtig in Gasselternijveen. Na haar overlijden doet Robbert Struuk op 25 okt 1730 aangifte voor de 40e penning wegens ‘de gehele erfenisse van zijn moeje Isabella Struuk’, waarde 2000 Carolusguldens.
Isabella’s echtgenoot Pouwel (Paul) Struuck was mogelijk een nazaat van Johan Struuck, logementhouder te Kolderveen.[lxv] Zijn herkomst kan duidelijk worden op grond van zijn (nog vast te stellen) familerelatie met de personen die als eisers optraden in het genoemde proces van 1717-1718 (zijnde degenen die van Paul Struuck zouden hebben geërfd als hij geen (geldig) testament had gemaakt), te weten Harm Clasen, Jan Jansen Staphorst en Willemtjen Staphorst; deze laatste twee woonden in Gasselternijveen.
VIe (kind van (verm.) Vb)
Pouwel STRUUCK, geb. ca. 1690, ovl. na 16 september 1726, vóór 10 oktober 1728, tr. ca. 1725 Adriana Louise BRUINSVELT, ged. Leeuwarden 15 maart 1702, ovl. na 6 september 1737, dochter van Mr Albertus Bruinsvelt, advocaat, en Sophia Christina Trip.
Uit dit huwelijk:
1. Sophia Christina, ged. Gasselte 4 aug 1726, begr. ald. 16 september 1726)
Overlijdensdatum Pouwel afgeleid uit testament Isabella Josinna. Aan een genealogie Bruinsvelt op internet kon het volgende worden ontleend: Adriana Louise Bruinsvelt, gedoopt Leeuwarden 15 Maart 1702, huwde (1°) Paul Struuck in Gasselter Nijeveen en 2° Roebert Struuck. Adriana Louise was een dochter van Albertus Bruinsvelt (ged. Sneek 1 September 1673), advocaat (zoon van Sixtus Bruinsvelt, predikant, en Elteke (Elida) Folckers) en Sophia Christina Trip (geb. Wildervank, dochter van Adriaen Trip en Adriana Louisdr. de Geer). In 1727 worden te Gasselte aangenomen “D’heer Advocaat Albert Bruinsvelt met sijn huysvrouw Juffr. Anna Christina Tripens met attestatie van Leeuwarden”. Albert ald. overleden op op 15 en begraven op 26 mrt 1728. Doop in Gasselte 4 augustus 1726: gedoopt: Sophia Christina, dochter van Paul Struik en NN Brunsvelts,[lxvi] en vermelding dat op 16 september 1726 is begraven ‘ ’t zuigelink van Poul Struick en zijn huisvrouw N. Bruinsvelt’.
Adriana Louise Bruinsvelt tr. 2e Robbert Struuck (VIc). Lidmatenboek Wildervank: ‘den 6. sep 1737 aangekomen Roebert Struuck & vr Adriana Bruunsvelt van Gasselter-nieveen.’
* *
*
T A K D E W I J K
IIIc (kind van IIa)
Wijard STRUUCK, geb. tussen 21 jan 1600 en 20 jan 1601, rentmeester van Dickninge 1628-1647, ette voor Dieverder dingspil, ovl. 21 jan. 1660, tr. ca. 1624 Micheline COIGNET, geb. 1601, ovl. IJhorst/De Wijk (h. Dickninge) 21 januari 1660.
Uit dit huwelijk:
1. Johan (* ca. 1625), volgt IVb
2. Gerhard (* ca. 1630), volgt IVc (p. 33)
Ingeschr. als stud. phil. te Groningen 15 februari 1624 ‘Wierdus Struuck, Drentinus’. NB: een ‘Wijer Struuck’ is op 25 mrt 1622 te Amersfoort getuige van een volmachtverlening door Theodoor Fereris voor overdracht van een rente op een huis te Hasselt;[lxvii] dit sport niet met de vermoedelijke geboortedatum en inschrijvingstijdstip als student - verondersteld dat men voor getuige meerderjarig (25 j.) moest zijn. Aan Huizen van Stand, p. 262, valt het volgende te ontlenen: Wijard Struuck bouwde 1640 een huis in De Wijk op een stuk land toebehorend aan Dickninge, het ‘Vergun’ geheten. Op de voorgevel daarvan wapen, doorsneden Struuck/Coignet.[lxviii] In 1744 woonde daar Th. W. Jelisma echtg. v. Johanna Maria Struuck.[lxix]
Micheline Coignet is begraven in de kerk te IJhorst. Over het geslacht Coignet C.C. van Valkenburg in Jaarboek CBG 32 (1978) p. 240 e.v.
IVb (kind van IIIc)
Johan STRUUCK, geb. ca. 1625, rentmeester van Dickninge 1647-1678, ette (lid van de Etstoel) 1669-1679, ovl. na 6 sep 1670, voor okt 1685, tr. 1e, na o.tr. Kampen 12 nov, De Wijk (‘binnen Dickninge’) 1 dec 1647 Michelina (Michiela) Jacobina COIGNET, geb. ca. 1625, ovl. (“inde seste maent swanger geweest sijnde, is van een Apostumis gestorven”) De Wijk (h. Dickninge) 16 juli, begr. IJhorst/De Wijk 24 juli 1661, hofdame (1642) van de Prinses Royale (Maria Stuart I), dochter van Anthoni Coignet, luitenant, en Judith (Judich) van Plettenberg.
Uit dit huwelijk:[lxx]
1. Antoni Lodewijk (* 1648), volgt Vc
2. Louisa Maria (* 1650), volgt Vd (p. 32)
3. Judith Hester, geb. De Wijk (h. Dickninge) 26 nov, ged. IJhorst/De Wijk 28 nov 1652, ovl. (“ande termijnen drie dagen gelegen hebbende”) ald. 25 januari 1653
4. Judith Geertruid (* 1654), volgt Ve (p. 32)
5. Mechteld, geb. De Wijk (h. Dickninge) 3 jan 1655, ovl. aldaar 22 april 1656
6. Wijard Philip, geb. De Wijk (h. Dickninge) 13 aug 1657, ovl. (“gestorven ande spruu”) aldaar 30 aug 1657
7. Mechteld, geb. De Wijk (h. Dickninge) 18 sep 1658, ovl. aldaar 11 nov 1658
8. Wijard Philip (* 1660), volgt Vf (p. 32)
Rentmeester van Dickninge als opvolger van zijn vader. Ingeschr. 27-10-1645 als stud. phil. te Franeker (‘Johannes Struick, Drentino-Geldrus’). Had grond op Dickninge in erfpacht. Woonde op het rentmeestershuis Dickninge.[lxxi] Na zijn overlijden werd zijn nalatenschap failliet verklaard, waarbij bleek dat zijn administratie van het rentmeesterschap bepaald gebrekkig was geweest. Ook volgden procedures tegen zijn erfgenamen tot opeising van substantieel grondbezit van Dickninge dat Wijard Struuck in 1643 (met instemming van Ridderschap en Eigenerfden van Drenthe) als rentmeester aan zichzelf als privépersoon in erfpacht had gegeven. Die eis werd door de Etstoel afgewezen, mede op grond van een gunstig rechtsgeleerd advies van o.a. de grote Friese rechtsgeleerde Dr Ulricus Huber. Wel diende Gerhard Struuck (IVc), die deze goederen van Wijard geërfd had, 29 jaar achterstallige erfpachtcanon te betalen.[lxxii]
Op 27 juli 1649 te Kampen verleent rentmeester ‘Johan Struck’, echtgenoot van ‘jfr. Mechelina Coniet’ tezamen met Jr Wilhelm Vooght, heer tot Kerckwijck en diens echtgenote ‘jfr. Wilmina Coniet’, dochter van luitenant Anthoni Coniet, en ‘jfr. Lucretia Coniet’ volmacht aan mr Joan Cuijster, advocaat te Amsterdam, om “in der minne of gerechtelijk, alle roerende en onroerende goederen te vorderen, allodiale of leengoederen, met rente afkomstig van hun grootvader Louis Coniet, Heer van Quincy, liggende in Artois, Vlaanderen, waarbij gevolmachtigde de macht van procurator ad lites krijgt met macht van substitutie.”[lxxiii]Te Kampen 5 mrt 1659 verkrijgt ‘Joan Struck’, rentmr. van het convent Dickninge, volmacht van Jan Jacobsz. Steenbergen, ontvanger van Mastenbroek om voor het gerecht van Blankenham een rente over te dragen,[lxxiv] en ibid. 5 sep 1670 (‘Johan Struijck’) volmacht van Jacob Roeloffsen Steenbergh, ontvanger te Mastenbroek, tot het innen, ‘in der minne of gerechtelijk’ van alle schulden die in Drenthe uitstaan.[lxxv] De erfgenamen van “de rentmeester van Dicninge Jan Struuck en echtgenote Miechelina Cuignetz”, Anthoni Lodewijk Struuck, Jacob Poot, nomine uxoris, Louisa Maria Struuck, Adriaan Ploos van Amstel, kapitein, in huwelijk hebbend Judith Geertruit Struuck, en Wijard Philips Struuck, verkochten op 15 oktober 1685 aan Reint de Vos van Steenwijk van de Havixhorst en Nijerwal, kapitein ten dienste der Verenigde Nederlanden, en diens echtgenoteMargrieta Sloet, een stuk hooiland, gelegen in de marke van de Havixhorst, groot ongeveer 7 dagmaat, “daar ten oosten de Landschap (met Dicninge) en de ritmeester Struuck [=Gerhard (IVc)] (met het Legenholt) aangeland waren”, en ten westen de Havixhorst zelf. Dezelfden verkochten op 24 juni 1688 aan de advocaat Luinink ‘de halve Wilde of Lokkenmaat’, bij het huis de Havixhorst gelegen.[lxxvi] De kinderen van wijlen Rentmr. Jan Struuck verkochten (‘geruimen tijd’) vóór 1691 voor 500 Car.gulden aan Claas Willems op den Hogenkamp een stuk grond, aangeduid als ‘een seker Maatjen in de marcke van de Wijck gelegen.’[lxxvii]
Johan STRUUCK tr. 2e Kolderveen (na ondertr. IJhorst/De Wijk 4 juni) 19 juni 1664 Catharina VAN PLETTENBERG, dochter van Johan van Plettenberg, kapitein, drossaard van Culemborg, en Sandrina Ingenhaef en volle nicht van zijn eerste echtgenote Michelina Coignet
Catharina bij huwelijk 1664 weduwe van kapitein Bernard von Poser (Possio?); zij won. te Kolderveen, Johan te Dickninge.[lxxviii] Johan van Plettenberg en Judith van Plettenberg (de moeder van Michelina Coignet) waren broer en zuster, hun ouders waren Willem van Plettenberg, kapitein, en Jacobmine (Jacqueline) Delen.
Vc (kind van IVb)
Antoni Lodewijk STRUUCK, geb. IJhorst/De Wijk (h. Dickninge) 7 september 1648, overste-luitenant, ovl. na 1 mrt 1701, vóór 27 aug 1714, tr. 1e ca. 1675 Clara Isabelle DUYCK, geb. ca. 1650, ovl. voor 1684.
Uit dit huwelijk:
1. Adrianus Julius, ged. Kampen 29 juli 1677;
2. Macheline Juliane, ged. Kampen 15 dec 1678, ovl. Zwolle okt 1712 (8 okt: “Juliana Michalina Struuck, ’s morgens uitgevoert om in De Wijk begraven te worden”);
3. Gerard Guillaume, ged. Kampen 29 mei 1681
Ingeschr. 7 october 1667 als jur. stud. te Groningen (‘Antonius Ludovicus Struuck, Dickeninga Drenth., a. 19, Jur’. Luitenant 1688, aanstelling als kapitein 3 okt 1695,[lxxix] ontvangt 1 mrt 1701 instructie/commissie van de Staten van Zeeland als kapitein van een nieuwe compagnie.[lxxx] Bij dopen Kampen 1678 en 1681 vermeld als ‘Ant(h)oine Louis’ en ‘Clare Isabelle’. In Overijsselse leenprotocollen is m.b.t. de ‘Hof to Dure mit synen toebehoren, gheleghen in den kerspel van Olst’ (buurschap Duur in het schoutambt Olst) in 1686 ‘Antoni Lodewich Struuk’ vermeld als ‘hulder’: ‘Maria Elisabeth van Langen namens haar onmondige zoon Rudolf van Langen, wiens vader Jan Arent van Langen in 1668 was beleend. Hulder Antoni Lodewich Struuk.’[lxxxi] De drie dopen te Kampen ontleend aan internet-toegang dopen van stadsarchief Kampen. Te Kampen, 15 mrt 1688, stelt de secretaris (van de stad Kampen?) Albart Hoff zich borg t.b.v. de vier erven van hun tante ‘Lucretia Cuigniet’, t.w. luitenant ‘Antoni Ludovic Struuck’, ‘Louijsa Maria Struijck’, Judith Geertruid Struuck en Wijert Philip Struuck, “speciaal m.b.t. het zwaar belaste erfhuis.” [lxxxii] Magnin[lxxxiii] vermeldt hoe in 1693 de luitenant Struuck, daartoe in opdracht van de stadhouder afgezonden uit Coevorden met twee sergeants en twaalf soldaten, de advocaat Wijntjens en diens mede-aanstichters van de illegale 'hagelspraak' te Schoonloo arresteert.
In 1684 is ‘Monsr Antonius Struuck’ lidmaat van de kerk te IJhorst-de Wijk. NB: wie is ‘Anthoni Struuck’ die op 16 apr 1709 wordt aangesteld als ‘Sergeant Majoor te voet’?[lxxxiv]
Kymmell (1902) vermeldt zowel een Antoni Struuck, kapitein, zoon van Gerhard Struuck (IVc) en gehuwd met Constantia Veen als Antoni Lodewijk Struuck, overste-luitenant, zoon van Johan Struuck (IVb) en gehuwd met N.N. Duyck. Het is echter denkbaar dat het hier om een en dezelfde persoon gaat. Aanwijzing voor de vereenzelviging vormt (i) het feit dat Constantia Veen wordt vermeld als weduwe van de overste-luitenant Struuck (de rang), alsmede (ii) de opvolgende perioden van beide huwelijken en (iii) de plaats Kampen als eerste huwelijksdomicilie èn plaats van herkomst van de tweede echtgenote. De afstamming van Johan Struuck (IVb) volgt uit de door deze in de familiebijbel gemaakte aantekening (zie voetnoot bij Johan Struuck (IVb)). Wèl moet dan verklaard worden de (digitale) vermelding dat ‘Clara Isabella Duik’ in december 1698 met haar man ‘Anthonij Lodewijk Struik’ lidmaat wordt te Zwolle met attestatie ‘uit het leger’. Nog complicerender is de vermelding van begraven Zwolle 21 jan 1726 van ‘Clara Catharina Duik’, weduwe (dat zou zijn 2e huwelijk uitsluiten...) van kapitein Struijk.
Antoni Lodewijk STRUUCK tr. 2e (na o.tr. Zwolle 20 jan 1685) Constantia VEEN, geb. ca. 1658.
Uit dit huwelijk:
Louisa Constantia (* 1685), volgt VIf
Wijard, ged. IJhorst 29 mei 1687 (vermoedelijk jong overleden)[lxxxv]
(mogelijk) Juliana (* ca. 1695); vlgs. Kymmel 1902 is zij mogelijk te vereenzelvigen met Macheline Juliane uit het eerste huwelijk.
Bij ondertrouw 1685 “de Weled. Mansafte Heer Anthonij Struik Vaendrager van de Heer Majoor Swerijn, en Constantia Veen te Campen. Attestatie op den 21. Februarij 1685 gegeven dat te Campen sullen mogen trouwen.” Constantia Veen kwam ook volgens lidmatenboek IJhorst 1684-1697 uit Kampen. Zij wordt vermeld 27 juli 1714 in (lidmatenboek?) Meppel als ‘wed. Struiks ingekomen met att. van IJhorst’, en Meppel 21-2-1716 met att. als ‘wed. van wijlen de overste Luitenant Struick’ vertrokken naar IJhorst of De Wijk.
VIf (kind van Vc)
Louisa Constantia STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 23 augustus 1685, tr. IJhorst/De Wijk 24 januari 1711 Lijphart Engelbert STRUUCK (VIj), zoon van Mr Philibert Struuck Vg) en Johanna Constance van Asselt
Zie bij VIj (p. 34).
* * *
Vd (kind van IVb)
Louisa Maria STRUUCK, geb. geb. IJhorst/De Wijk (h. Dickninge) 9 juli 1650, ovl. na 6 apr 1690, tr. voor 1688 JacobPOOT.
Jacob Poot volgens lidmatenboek IJhorst ingekomen uit de heerlijkheid Horssen en weer met attestatie vertrokken naar Wesel.[lxxxvi] Te Kampen 23 mei 1688 geven Jacob Poot en ‘Louisa Maria Struijk’ volmacht aan mr Franciscus Hanius om al hun zaken waar te nemen en “te handelen alsof comparanten zelf aanwezig waren.” [lxxxvii] Ibid. 6 apr 1690 verklaart ‘Jacob Pooth’, “met erkende volmacht van zijn vrouw (‘Maria Louwijsa Struijck’) uit de stad Holt in het land van Cleef”, schuldig te zijn aan Maria van Diepenheim, weduwe Nessinck, een bedrag van ƒ1000 Car.gld. tegen 5 procent per jaar. Als speciaal onderpand geldt hun ‘huis, erf en where’ in de Nieuwstraat te Kampen, gelegen tussen de wed. Stercke en de erven Van Ingen, waarvan schuldeiseres de huur zal ontvangen als rente voor het geleende bedrag. NB. in de kantlijn: op 24 jan 1699 is deze akte door verkoop geroyeerd, zie het Boek van Overdrachten.[lxxxviii]
Ve (kind van IVb)
Judith Geertruid STRUUCK, geb. De Wijk (h. Dickninge) 16 januari 1654, ovl. na 24 juni 1688, tr. Den Haag (Scheveningse kerk; na ondertr. IJhorst/De Wijk 11 december) 26 december 1675 (5 jan 1676?[lxxxix]) Adriaan PLOOS VAN AMSTEL, kapitein, ged. Wijk bij Duurstede 29 december 1644, ovl. 1688, zoon van Nicolaas Ploos van Amstel, burgemeester van Wijk bij Duurstede, kanunnik en domheer ten Dom van Utrecht, houtvester van de provincie Utrecht, en Allarda van Holland.
Bij ondertr. 1675 Ploos van Amstel ‘capitain’, zij won. te Dickninge, getrouwd ‘bij den Hage’.
Judith Geertruid is diverse keren (1719-1722) te Lobith doopgtuige bij kinderen van haar nichtje Michelina Jacoba (VIi).
Vf (kind van IVb)
Wijard Philip STRUUCK, geb. De Wijk (h. Dickninge) 9 april, ged. IJhorst/De Wijk 15 april 1660 (getuige Maria Sophia van Westerbeeck), vaandrig, ovl. na 1695, tr. Gieten (na ondertr. ald. 23 sep.) 28 october 1688 Louisa CharlottaSTRUUCK (Vl), geb. ca. 1665, ovl. na 1728, dochter van Gerhard Struuck (IVc) en Wilhelmina Maurick.
Uit dit huwelijk:
1. Wilhelmina Johanna (* 1691), volgt VIg
2. Lucretia Charlotte (* 1693), volgt VIh
3. Michelina Jacoba (* ca. 1695), volgt VIi
Wijard Philip bij huwelijk genoemd als vaandrig van overste Burmania, beide won. te De Wijk.
In de momberschapsrekeningen van Jan Houwink, hoofdmomber over de kinderen van Jan Bouscholten en N. Houwink van tussen 1726 en september 1728[xc] is herhaaldelijk sprake van ontvangsten van en uitgaven aan de ‘weduwe Wyert Struuk’, een maal ontvangen 7 gld. 15 stuivers ‘voor ¼ vet beest’ en een maal voor geleverde biezen; de titel voor de uitgaven blijft onduidelijk.
VIg (kind van Vf)
Wilhelmina Johanna STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 20 september 1691, tr. Staphorst, na ondertr. IJhorst/De Wijk 15 november 1715 Gerrit BOUMAN.
Wilhelmina bij ondertr. ‘juffr. in de Wijk’. Gerrit Bouman bij ondertr. jongeling van Holte.
VIh (kind van Vf)
Lucretia Charlotte STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 1 october 1693, ovl. na 29-3-1728.
Lucretia 29-3-1728 lidmaat te Meppel met attestatie van De Wijk
VIi (kind van Vf)
Michelina Jacoba STRUUCK, geb. ca. 1695, tr. Staphorst (na ondertr. IJhorst/De Wijk 9 november 1715) EliasWINKELMAN.
Elias Winkelman bij ondertr. genoemd als jonge man van Holte, zij won. te De Wijk.
‘Meglina Jacoba Struijck’ 1719 lidmaat te Lobith (G.). Aldaar dopen van vier kinderen ‘Winckelman’ in 1719, 1721, 1722 en 1727 waarbij als getuigen optreden ‘Judith Geertruijt Struijck’ (Ve) en haar echtgenoot A. Ploos van Amstel (tante en oom van de doopmoeder) alsmede Gerrit Muller en Henricus Relbes.
Vermeldingen van een (verwante?) Elias Winkelman als burgemeester van Holten in 1638 en 1658/59. *NB: bij Holten wellicht denken aan vermelding van Jacob Pooth, e.v. Loisa Maria Struuck (Vd) ) als “uit de stad Holt in het land van Cleef”
* * *
IVc (kind van IIIc)
Gerhard STRUUCK, geb. ca. 1630, ritmeester, ovl. 1702, tr. ca. 1656 Wilhelmina MAURICK, geb. ca. 1633, ovl. na 23 juni 1703
Uit dit huwelijk:
1. Wijard (* ca. 1658), volgt Vg (p. 56)
2. Philibert (*1660), volgt Vh
3. Carel Jan (*1662), volgt Vi (p. 45)
4. Johanna Maria, ged. IJhorst/De Wijk 8 nov 1663 (verm. jong ovl.)
5. Ida, ged. Zutphen 30 aug 1665 (vlgs. Kymmell 1902 ongehuwd overleden)
6. Johanna Maria, (*1667), volgt Vj (p. 47)
7. Otto (*1670), volgt Vk (p. 56)
8. Louisa Charlotta (* ca. 1665), volgt Vl (p. 47)
Luitenant o.a. 1660-1663 bij dopen te IJhorst/De Wijk. Lidmaten IJhorst-de Wijk 1684 ‘de heer ritm. Gehrardus Struuck’ ‘Wilhelimina Maurits, zijn huisvrouw’. Gerhard Struuck bewoonde het door zijn vader gebouwde huis op het Vergun in De Wijk. Kreeg met Wilhelmina Maurick acht kinderen; de ritmeester stierf in 1702, waarna zijn oudste zoon Philibert het huis bewoonde.[xci]
Wilhelmina Maurick, ‘weduwe en als noch boedelhouster van wilen d’ out Ritmeester Gerh: Struijck in De Wijk’, bekent op 23 juni 1703 aan de brouwer Egbert Claes te Meppel schuldig te zijn ‘wegens geleverde wijnen en bieren aan mijn overleden man’ een bedrag van 360 Carolusgulden.[xcii] In Drents Archief bevindt zich een document uit ca. 1680 inzake het “Different tussen de landschap en de heer Gerh. Struuk over den eijgendom van de goederen en de landerijen onder ‘t stift Dikninge, so de heer Struuk sustineerde in pandschap te besitten tegens een canon van 1000 daelders eens en jaerlijks van 30 g.gl. de annis 1644”.[xciii]
Vg (kind van IVc)
Wijard STRUUCK, geb. ca. 1666, kapitein, ovl. Vlakké (?).
Lidmaat IJhorst-de Wijk 1684. Gesneuveld in de loopgraven voor Vlakké (Flakkee?), waar hem de beide benen afgeschoten zijn. Ongehuwd.[xciv]
Vh (kind van IVc)
Mr Philibert STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 11 juni 1660, advocaat, schulte van De Wijk, Koekange, Pesse, Echten en Ansen 1705-1710, begr. IJhorst/De Wijk (in de kerk ald.) 2 december 1710, tr. 27 april 1684 Johanna Constance VAN ASSELT, geb. ca. 1660, begr. Anloo (in de kerk ald.) 1 mei 1743, dochter van N.N. van Asselt en Clasina AdrianaSantvoort.
Uit dit huwelijk:
1. Agnes Constantia, ged. Gieten 9 mei 1686, verm. jong overleden.
2. Lijphart Engelbert (* 1688), volgt VIj (p. 38)
3. Gerrit Jan (* 1691), volgt VIk (p. 39)
4. Elbert Lodewijk (* 1694), volgt VIl (p. 39)
5. Jan (* 1696), volgt VIm (p. 40)
6. Agnes Constance (* 1697), volgt VIn (p. 55)
Juris Utriusque Doctor. Ingeschr. 7 maart 1678 als iur. stud. te Groningen. Mr Philibert Struuck bewoonde na de dood van zijn vader (1702) het huis het Vergun te De Wijk. Of hij het alleen of samen met zijn broers en zusters in eigendom had is niet bekend. Philibert was in De Wijk gevestigd als advocaat, terwijl hij tevens vanaf 1701 het schultambt in dit kerspel uitoefende,[xcv] totdat hij in 1710 overleed. Hij zou zijn begraven in de kerk te IJhorst. Philibert lidmaat IJhorst-De Wijk 1684, 17 april 1685 met attestatie lidmaat te Gieten. Op 5 apr 1690 verkopen dr Philibert Struuck en Anna Constantina van Asselt een akker bouwland op de Noorderes te Gieten.[xcvi] In 1691 betaalt Philibert Struuck, ‘Adv.t en ceuter’ te Gieten haardstedengeld f 1. Idem t/m 1694 (maar vanaf 1693 f 2). ‘Juffrou Johanna Constantina van Asselt’ 6 juni 1684 aangenomen als lidmaat te Gieten met attestatie van Ommerschans. 17 april 1685 wordt te Gieten ook als lidmaat aangenomen ‘Lijffert Gijsbert van Asselte’ (haar vader of broer?). Zij is begraven in de kerk te Anloo.
De landhoeve Dicninge.[xcvii]
“(…) Meer naar het zuiden lagen de bouwlanden het Vergun, in 1614 aan de rentmeester Wijard Struuck vererfpacht voor 6 goltguldens jaarlijks, en de Reuvenkamp, welke in twee gedeelten was vererfpacht, ieder stuk voor 3 gulden en 10 stuivers jaarlijks. Voorts lag vlak naast de Reuvenkamp een stuk land, omtrent twee dagmaat groot, hetwelk de 31ste Maart 1653 aan de rentmeester Jan Struuck in erfpacht werd gegeven voor 5 guldens jaarlijks welke erfpacht later is overgegaan op de familie Lunsingh en van deze in het laatst van de 18de eeuw op Mr. Wijncko Tonckens. Laatstgenoemde had buitendien nog in erfpacht een stuk land naast het vorige en genaamd de vier haverkampen, waarop in 1791 of' 92 door hem het huis Voorwijk werd gebouwd. In het jaar 1640 bouwde de rentmeester van Dicninge Wijard Struuck, op ‘het Vergun’, van Dicninge afkomstig, het huis thans toebehorende aan Roelof Hoogenkamp. Na hem woonde daarin zijn zoon, de luitenant Gerhard Struuck, die gehuwd was met Wilhelmina Mauricks. Hun zoon Philibert Struuck en hun kleinzoon Jan Struuck hebben gefungeerd als schulten van de Wijk, Koekange, Pesse, Echten en Ansen. Al deze Struucken hebben in bovengenoemd huis gewoond. Hun wapen prijkt thans nog in de voorgevel. Het is:
a. doorsneden (sic), Struuck, drie rechtopstaande struiken;
b. een keper, vergezeld van drie driehoeken.
Dit laatste wapen is dat van de Franse familie Cuignet, uit welke de rentmeesters van Dicninge Wijard en Johan Struuck hunne vrouwen hadden genomen. Rietstap vermeldt dit wapen in zijn Armorial Général als volgt: ‘De gueules au chevron d'or accompagné de trois coins d'argent, le tranchant en haut’. Als helmteeken zijn drie struikjes aangebracht. Volgens overlevering is dit wapenschild gekleurd geweest; doch in het laatst der 18de eeuw, toen onder de leus van vrijheid, gelijkheid en broederschap, alles wat naar adeldom of adellijke titels of naar wapens zweemde, moest worden opgeruimd, zou ook dit wapen op hoger last zijn overgewit of geverfd, om de kleuren te doen verdwijnen. Wat hiervan waar is, durf ik niet beslissen. Volgens een schattinglijst van 1744 werd het huis toen bewoond door de luitenant Theodorus Wilhelmus Jelisma, die gehuwd was met Johanna Maria Struuck, zijnde zij de laatste bewoonster uit die familie.
De familie Struuck bezat een eigen gestoelte, bestaande uit drie banken, in de kerk te IJhorst. Het werd in Januari 1781 verkocht aan Jan Warners Jacobs Schiphorst en Jan Claas Jacobs Schiphorst door Geritdina Struuck, dochter van Otto en kleindochter van Gerhard Struuck en weduwe, eerst van de zeekapitein Joost Blom en later van de kapitein Paulus Bakker te Kampen, en door Johanna Agnes Struuck, dochter van den scholtes Jan Struuck, mede caveerende voor hun consorten. Dit gestoelte behoort thans aan de erven van Roelof van de Wetering. Tegen den verkoop van dit gestoelte, dat steeds de Struuckenstoel werd genoemd, kwam verzet van de zijde van de kerkvoogden, daartoe gemachtigd door de stemgerechtigde erfgenamen in het kerspel van IJhorst en de Wijk, die van oordeel waren dat de kerk aanspraak kon maken op den eigendom van het gestoelte en dat de juffers Struuck geen recht hadden tot den verkoop. Aan de familie Struuck werd een insinuatie gezonden en getuigenverhoren werden gehouden, doch de zaak schijnt niet te zijn doorgezet, waarschijnlijk op raad van aanzienlijke ingezetenen van het kerspel. Op het Rijksarchief te Assen zijn over deze zaak nog gegevens te vinden. In vroegere eeuwen prijkte het wapen van de familie Struuck in een glasraam in de westgevel van de Kerk in de IJhorst.”
VIj (kind van Vg)
Lijphart Engelbert STRUUCK, geb. geb. Gieten 16 (ged. ald. 18) november 1688, kolonel, commandant regiment Oranje-Drenthe 1747-1750, ovl. 25 april 1754, tr. IJhorst/De Wijk 24 januari 1711 Louisa Constancia STRUUCK (VIa), geb. ca. 1690, ovl. na 1711, dochter van Antoni Lodewijk Struuck (Vc) en Constantia Veen.
Uit dit huwelijk:
1. Antoni Philibert (* 1711), volgt VIIb
Bij huw. 1711 beide won. te De Wijk, Lijphart Engelbert Luitenant. ‘Liephart Engelbert Struuk’ 2 apr 1727 aangesteld als ‘Sergeant Majoor te voet’.[xcviii] Majoor (1729). Luitenant-Kolonel (aanstelling (titulair) 27 dec 1740,[xcix] als zodanig vermeld 1743-1745 in de pro memorie rekeningen van de rendant van de Landschap Drenthe), Kolonel-commandant van het Regiment Oranje-Drenthe van 18 aug 1747 tot 2 nov 1750; bij notariële akte van 6 april 1748 verleent “Liephert Engelbert Struuck, collonel commandant”, volmacht om namens hem de eed aan de Raad van State af te leggen.[c] Bewoonde (1729, 1747) de buitenplaats h. Rustlust te Schipborg bij Anloo.[ci] Zijn nalatenschap bedroeg f 3850 en viel toe aan zijn zuster Agnes Constance Struuck (VIn) en zijn nicht Johanna Agnes Struuck (VIIf).[cii]
VIIb (kind van VIj)
Antoni Philibert STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 12 october 1711, korporaal in dienst der VOC, ovl. Batavia vóór 12 juli 1749.
Voer 16 augustus 1748 uit (‘Anthonij Philibert Struuk’ uit ‘Weijt’ in Drenthe) als korporaal aan boord van VOC-schip ‘Geldermalsen’ vanuit Rammekens (Zeeland) naar Batavia, alwaar hij (na verblijf te Kaap de Goede Hoop van 18 dec 1748 tot 10 jan 1749) aankwam op 31 maart 1749 en (verm.) 12 juli 1749 overleed.[ciii] Vlgs. Kymmell (1902) ‘Luitenant’.
* * *
VIk (kind van Vg)
Gerrit Jan STRUUCK, ged. Gieten 1 september 1691, vaandrig, ovl. Namen 12 november
VIl (kind van Vg)
Elbert Lodewijk STRUUCK, ged. Gieten 14 februari 1694, stud. Lingen (Ems) 1713 (‘Elbertus Ludovicus Struuck, Drentius’), kapitein (1727, 1736), begr. IJhorst/De Wijk (in de kerk ald.) 11 december 1746, tr., na ondertr. IJhorst/De Wijk 5 augustus, Zutphen 29 augustus 1729 Arnoldina Sophia VAN STEENHARDT, geb. Grave 10 october 1692, ovl. (verm.) De Wijk 1767, dochter van George van Steenhardt, kapitein, en Christina Voltelen.
Uit dit huwelijk:
1. Johanna Christina (* 1736), volgt VIIc
‘Elbert Lodewijk Struuk’ 2 apr 1727 aangesteld als kapitein. Bij ondertr. 1729 ‘beide in de Wijk’, en Elbert Lodewijk kapitein; evenzo bij doop dochter 1736. In trouwboek Zutphen vermelding van drie huwelijken in 1730 van soldaten in het regiment Oranje Drenthe in de compagnie van kapt. Struuck en in 1732 twee, met de vermelding ‘in garnizoen te Embden’.
Arnoldina Sophia van Steenhardt (‘mevrouw de Weduwe wijlen de Heer Capt: Struik uit de Wijk’) legateerde aan de kinderen van wijlen Philibert Lijphart (VIId, ovl. 1765) een bedrag van f 525,-.[civ] Haar resterende nalatenschap ad f 800,- gaat naar haar zuster Catharina Elisabeth te Coevorden, weduwe van Jan Struuck (VIm).[cv]
VIIc (kind van VIl)
Johanna Christina STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 14 october 1736, begr. IJhorst (in de kerk ald.) na 1752, voor 1767.
In 1752 als lidmaat te IJhorst bevestigd.
* * *
VIm (kind van Vg)
Jan STRUUCK, ged. Beilen 20 december 1696, schulte van De Wijk 1710-1729, luitenant 1729-, ovl. Coevorden 10 september 1737, tr. Koekange (na ondertr. IJhorst/De Wijk 11 maart) 2 april 1719 Catharina Elisabeth VANSTEENHARDT, geb. Maastricht 16 juni 1697, ovl. Coevorden 9 mei 1777, dochter van George van Steenhardt, kapitein, en Christina Voltelen.
Uit dit huwelijk:
1. Philibert Lijphart (* 1719), volgt VIId
2. Christina Arnoldina (* 1721), volgt VIIe (p. 43)
3. Johanna Angenis (* 1724), volgt VIIf (p. 44)
4. Hendrik Jan (* 1727), volgt VIIg (p. 44)
5. Geridina (* 1729), volgt VIIh (p. 44)
Schulte (als opvolger van zijn vader na diens overlijden) van De Wijk, Koekange, Pesse, Echten en Ansen 1710-1729 (tijdens zijn minderjarigheid tot 1719 zou het schultambt zijn waargenomen door ‘verwalter’ C.W. Struuck’[cvi] (= zijn oom Carel Jan Struuck (Vi), broeder van zijn vader, geb. 1662, lidmaat De Wijk 1684 ??). Jan Struuck werd in 1719 fungerend schulte van De Wijk, een ambt dat hij uitoefende totdat hij in 1729 in militaire dienst trad.[cvii] Jan Struuck bij doop Johanna Angenis ‘Johan Struik’. Vanaf 1729: luitenant (aldus bij doop Geridina 1729). Begraven in de kerk te Coevorden. Catharina bij ondertr. IJhorst 11 maart 1719 ‘van Coevorden’. ‘Jan Struuk’ wordt 1 juni 1725 aangesteld als ‘Conducteur van de militie passerende door de landschap Drenthe’, en in deze functie op 26 aug 1729 opgevolgd door Willem Hiddink waarbij hij wordt vermeld als ‘wijlen Jan Struuk’![cviii] Dit spoort niet met zijn aanwezigheid bij de doop van zijn dochter Geridina op 30 sep 1729 en evenmin met de vermelding dat hij in 1737 te Coevorden is begraven.
*Vermoedelijk gaat niet over hen (zie nl. aanduiding als ‘doctor’ Struuk) het volgende: in de Rekeningen van de ontvanger generaal van de landschap Drenthe (1603-1795) staat voor het jaar 1748 bij de post solliciteurs tractementen: “Ontfangen of ingehouwden van de vrouw weduwe van wijlen de heer doctor Struuk de somma van f. 250, zijnde haar edele solliciteurs tractement, vervallen sedert den landsdagh 1743, tot den landsdagh 1748, strekkende in minderinghe harer schuld aan de landschap.”
VIId (kind van VIm)
Philibert Lijphart STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 18 december 1719, kapitein, begr. Groningen (Martinikerk) 20 december 1765, tr. (na o.tr. Nijmegen 25 feb) 12 maart 1748 Theodora Wilhelmina VAN HULST, geb. 1719, ovl. Groningen 14 dec 1794.
Uit dit huwelijk:
1. Catharina Johanna (* 1749), volgt VIIIa
2. Hendrik Jan, ged. Bergen op Zoom 1 juli 1750
3. Hendrica (* 1751), volgt VIIIb (p. 38)
4. Gerrit Jan (* 1753), volgt VIIIc (p. 42)
5. Philibert (* 1756), volgt VIIId (p. 42)
6. Huibert, ged. Heusden 20 juli 1757 (verm. begr. ald. in de kerk 17 apr 1758)
7. Huibert, ged. Heusden 9 mei 1759 (verm. begr. ald. in de kerk 28 mei 1759)
8. Arnoldina Huyberta (* 1764), volgt VIIIe (p. 42)
9. Reinier (?), ged. Heusden 12 mei 1768
Aanstelling als ‘adjudant te voet’ 9 mrt 1747,[cix] tot luitenant maart/april 1748,[cx] tot kapitein 28 dec 1750 in Reg.t infanterie Oranje Drenthe, 2e comp. (-1764) en Lyf-comp. 1765, gelegerd o.a. te Bergen op Zoom (‘kapitein en adjudant’), Nijmegen 1760-1761, Groningen 1762, ‘Groningen, Delfzijl, Langakkersschans en Bourtang’ 1763-1765.[cxi] Bij o.tr. Nijmegen 1748 ‘attestatie na Coevorden’. Bij doop Groningen 1764 woonde ‘Cap.t Philipe Liphart Struik’ in de Lamme Huningestraat. Kennelijk was bij het overlijden van Theodora Wilhelmina van Hulst de financiële situatie niet rooskleurig, want in de Groninger Courant werd aangekondigd dat op 2 maart 1795 en volgende dagen ten huize van wijlen de wed. Capt. Struuck in de Visscherstraat door de ‘Schrijver en uytmijnder der Boelgoederen’ zal worden verkocht “een groote party MOBILIA, bestaande in kabinetten, tavels, stoelen, spiegels, koper en tin en het geen verder ten voorschyn zal worden gebragt.”
VIIIa (kind van VIId)
Catharina Johanna STRUUCK, geb. Naarden 6 juni 1749, ovl. Zierikzee 3 februari 1840, tr. (na o.tr. Groningen 20 mei) Niekerk, Oldekerk en Faan 30 juni 1780 Dr Adrianus Bruinvisch MAATJES, arts, stadsgeneesheer Zierikzee, raad en schepen van Zierikzee, geb. ca. 1757, ovl. Zierikzee 21 april 1817, zoon van Martinus Bruinvisch Maatjes, chirurgijn, en Anna Catharina van den Monde.
Catharina Johanna Struik in feb 1773 te Groningen als lidmaat aangenomen, afk. van Coevorden. Bij huw. (o.tr.?) Groningen zij ‘van Naarden’ en vertegenwoordigd door ‘de heer Medicinae Doctor Philibert Struik als broeder’, hij ‘Stads Medicinae Doctor honorair te Zierikzee, van Zierikzee’ en vertegenwoordigd door de koopman Berent P. Houttuin. Catharina Johanna volgens opgave BS Zierikzee bij haar overlijden in 1840 geb. te Naarden.
Maatjes promoveerde verm. Groningen 1779 op het proefschrift Specimen de febre bibliosa autumnali, maxime Zelandica.[cxii] Hij was stadsgeneesheer van Zierikzee en raad en schepen aldaar, woonde er in het huis Oude Haven 10-12.
“Op zondagmiddag 16 juni 1793 klonk er hevig geschreeuw uit de tuin achter het huis Oude Haven 12 in Zierikzee, waar de familie Bruinvisch Maatjes woonde. Het gezin bestond uit man, vrouw en vijf jonge kinderen. Er was ook een inwonende dienstbode aanwezig. Dit was de Zierikzeese Josina Vis. Het boterde niet zo tussen haar en mevrouw. Op die bewuste zondag liep het uit de hand.
Josina had de taak om op de kinderen te passen. Er ontstond ruzie tussen de dames, we weten jammer genoeg niet waarover. Mevrouw werd ontzettend kwaad op haar dienstbode, begon haar uit te schelden, bedreigde haar, greep haar in de nek en sloeg haar met een tang. Al ruziënd belandde het dienstmeisje in de welput in de tuin. Gelukkig klom ze er zonder letsel weer uit. Josina vertelde dit verhaal aan een ieder die het maar wilde horen. Binnen enkele dagen gonsde het van de geruchten in de stad. De vrouw van dokter Bruinvisch Maatjes had haar dienstmeisje bijna vermoord!
Uiteraard was de lezing over het gebeurde van de doktersfamilie een geheel andere. Er was niets van waar en alleen maar bedacht om hen zwart te maken. Het was meer dan schande zoiets te zeggen en allemaal kwaadsprekerij van het meisje. Zo werd hun goede naam geschaad. Dit kon en mocht niet zomaar. Zou Josina haar verhaal niet herroepen als ze door een notaris onder getuige werd gevraagd om dit te doen? Bij voldoende druk zou ze vast wel zwichten!
Daarom stelde Adriaan Bruinvisch Maatjes, stadsdoctor, raad en schepen van Zierikzee een relaas op over het gebeurde, waarin hij opdracht gaf aan notaris Simon de Lanque om naar het meisje te gaan en te vragen of ze de waarheid had gesproken. Dat deed de notaris nog dezelfde dag. Vergezeld van twee getuigen toog hij naar het huis van Josina's vader aan de Nieuwe Haven en vroeg haar naar de waarheid.
Haar antwoord was duidelijk: ‘Ja mijnheer, ik houd het staande dat het de waarachtige waarheid is.’ Nu wilt u vast weten hoe men uit deze impasse is geraakt. Maar helaas moet ik u mededelen dat dit niet bekend is. En nu, ruim tweehonderd jaar later is de kans klein dat we er ooit nog achter komen.
Adriaan Bruinvisch Maatjes was een gerespecteerd medicus, afkomstig uit een echte doktersfamilie. Zijn vader Martinus was chirurgijn van beroep en diens broer Daniel eveneens. Adriaan bezocht de Latijnse school in Zierikzee en studeerde daarna medicijnen in Groningen. Daar ontmoette hij de vier jaar oudere Catharina Struuck, de dochter van een beroepsmilitair. Ze trouwden in 1780 en kochten een huis aan de Oude Haven. Ze hielden vast van tuinieren want in 1789 verwierven ze ook een tuin met twee tuinhuisjes, juist buiten de Westpoort, in het gebied dat 'Het Paradijs' heette. Het echtpaar kreeg binnen tien jaar zeven kinderen. Drie stierven er heel jong, vier bereikten de volwassenheid.”
VIIIb (kind van VIId)
Hendrica STRUUCK, geb. 10 juni 1751, ged. Bergen op Zoom 15 juni 1751, ovl. Groningen 16 aug 1797 (begr. ald. Martinikerkhof), tr. Leeuwarden (Jacobijner kerk; na ondertr. ald. 12 oktober 1770) 4 november 1770 Dr Jacobus VAN DER STEEGE, geb. Leeuwarden 5 nov 1746, arts, (onder-)koopman VOC, regent Buitenhospitaal Batavia, Dirigerend Lid Bataviaasch Genootschap, directeur Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem 1790,[cxiv] ovl. Nieuwer Amstel 1 aug 1812, zoon van Yde van der Steege en Geiske Bruins.
Uit dit huwelijk:
1. Philibert Lijphart Struuck van der Steege (* 1773), volgt IXa
‘Jacobus van der Steege, Leovardia Frisius’ ingeschr. in juni 1769 als ‘Anat. et Chir. St.’ te Groningen, (en jaargenoot van Philibert Struuck (VIIId), zijn latere zwager). Van der Steege Dr Med.,*NB: promotie?? bij ondertrouw vermeld als meester chirurgijn. Eerst te Groningen, later Ned. Indië. Gerepatrieerd 1789, bouwde 1791 te Groningen het huis Oude Boteringestraat 44. In dit huis zou de stad Groningen in 1808 koning Lodewijk Napoleon (als deze zijn bezoek niet had afgezegd) hebben ontvangen aangezien het nieuwe stadhuis nog niet gereed was.[cxv] Woonde later op ‘het buitengoed Stadwijk aan de Amstel’ bij Amsterdam (bij overlijden 1812 ‘demeurant dans cette commune à l’Amstel’). Van der Steege ontving van zijn zwager A. Bruynvisch Maatjes, echtgenoot van Catharina Johanna Struuck (VIIIa) het kostbare boek De natuurlyke Historie der Insecten van Rösel von Rosenhof (Haarlem 1764) met een handgeschreven persoonlijke opdracht.[cxvi]
Van Hendrica is de grafsteen bewaard gebleven,[cxvii] met het volgende opschrift: “Henderica van der Steege gebr. Struuck wierd op den 10n Juni 1751 te Bergen op den Zoom geboren en is te Groningen op den 16n Augusti 1797 overleeden.” Daaronder dit fraaie vers:
GEEN ONBEDACHTE VOET STOOR OOIT DIT ZOMBER GRAF!
HIER RUST EEN ECHTGENOOTE, EEN MOEDER, LIEFD'RYK TEDER
GERUST IN HAARE DEUGD LAG [= legde] ZY HET LEVEN AF
ZY WACHT BY HAAREN GOD HAAR ZOON EN ECHTVRIEND WEDER.
IXa (kind van VIIIb)
Philibert Lijphart STRUUCK VAN DER STEEGE, geb. 12 maart, ged. Elburg 18 maart 1773, ovl. Groningen 13 maart 1801, tr. Groningen 15 januari 1797 Geertruid Gijsberta des H.R. Rijksgravin VAN RANDWIJCK, geb. Groningen 10 september 1773, ovl. Ubbergen 13 februari 1840, dochter van Jacob Neomagus des H.R. Rijksgraaf van Randwijck, heer van de Plack, ambtman van Maas en Waal, gedeputeerde en gecommitteerde ter Staten-Generaal, en Reiniera Charlotta barones van Randwijck.
Uit dit huwelijk:
1. Henriette Struuck van der Steege (* ), volgt Xa
Woonden 26 nov 1797 te Groningen in de Oude Boteringestraat. Jacob Neomagus van Randwijck ex matre Geertruid Gijsberta van Welderen, naar wie Geertruid Gijsberta van Randwijck dus vernoemd is. Zij hertr. 1808 Johan Feuilleteau de Bruijn, ged. Breda 26 nov 1772, kapitein der artillerie, ovl. Boxtel 29 okt 1833, zoon van Johannes Hendrik Feuilleteau de Bruijn en Adriana Gabriella Waalwijk.
Xa (kind van IXa)
Henriette (Henrica) STRUUCK VAN DER STEEGE, ged. Groningen 26 nov 1796, ovl. St. Michielsgestel 4 feb 1851, tr. Boxtel 6 jan 1819 Corneille Hippolyte BERAIL, geb. Montpellier 30 jun 1795, industrieel, ovl. St. Michielsgestel (h. De Kleine Ruwenberg) 6 feb 1891, zoon van Louis Berail, wijnkoopman, en Maria Anna Sophie Bles.
Gedoopt als ‘Henderica Struick’, dochter van Ph.L. van der Steege en G.G. van Randwijck. Het echtpaar Berail-Van der Steege koopt in 1819 van Jacob Meurs het huis en landgoed De Kleine Ruwenberg te St Michielsgestel. Berail stichtte op het kasteel een zijdefabriek, waartoe hij uit Zuid-Frankrijk geïmporteerde moerbeibomen aanplantte en in de bierbrouwerij (die hij aanvankelijk ook, maar zonder succes, exploiteerde, naast een azijnstokerij) de zijderupsen voedde. Ondanks initieel succes (waarbij Koning Willem I aan Berail leningen tot in totaal f 41.000,- verstrekte) slaagde deze onderneming uiteindelijk niet. Berail hield met moeite, en mede dankzij zijn wel succesvolle kweek en handel met de uitheemse Vredesesdoorn (Acer Negundo), het hoofd financieel boven water. Hij bleef tot zijn dood in 1891 op De Kleine Ruwenberg wonen.[cxviii]
In de huwelijksakte van 1819 wordt vermeld dat Berail geboren zou zijn in Chaam.
Corneille Hipolithe Berail (1795-1891), Boomkweker en zijdeteler.[cxix]
“Corneille Hipolithe Berail werd op 30 juni 1795 geboren in Montpellier als zoon van de wijnkoopman Louis Berail en de Tilburgse notarisdochter Maria Anna Sophia Bles. Hij trouwde op 6 januari 1819 met Henriette Struuck van der Steege, dochter van legerofficier Philibert Lyphart van der Steege en Geertruida Gijsbertha gravin van Randwijck uit Groningen. Uit dit huwelijk werden twaalf kinderen geboren. Hipolithe overleed in Sint-Michielsgestel op 6 februari 1891.
Corneille Hipolithe Berail groeide op in Montpellier, het centrum van de Franse zijdecultuur. Over zijn jeugd schreef hij: ‘ofschoon van een Nederlandsche vrouw echter in het zuiden van Frankrijk geboren en aldaar voor het grootste gedeelte opgevoed, heb ik aan deze opvoeding en mijne alsnog bestaande relatien mijn verkregen kennis in den handel, het fabriekswezen en den landbouw van die streek te danken’.
Zijn huwelijk met Henriette Struuck van der Steege maakte hem tot een vermogend man. Dankzij de bruidsschat van zijn Henriette kon het jonge paar het buitengoed ‘de kleine Ruwenberg’ te Sint-Michielsgestel, bestaande uit een huis, brouwerij, boerderij en landerijen kopen. Ook kochten zij tien percelen grond onder Boxtel en Liempde en een huis met enkele landerijen tussen Udenhout en Tilburg.
Na zijn verhuizing naar Sint-Michielsgestel startte hij direct met de exploitatie van zijn bierbrouwerij, annex azijnstokerij. Daarnaast bouwde hij de boerderij om tot een modern bedrijf. Helaas bracht de bierbrouwerij te weinig op waardoor hij gedwongen werd deze activiteit te beëindigen. Succesvoller was hij in het kweken en verkopen van diverse uitheemse boomsoorten. Hij slaagde erin de uit Noord-Amerika afkomstige Vederesdoorn (Acer Negundo) op zijn kwekerij tot wasdom te brengen. Hipolithe beschouwde de verspreiding van deze boom over geheel Nederland als zijn verdienste.
Na dit succes legde Berail zich toe op zijn passie voor de zijdeteelt. Vanaf 1827 concentreerde hij zich met niet aflatende inspanning op zijn plan de zijdeteelt in Noord-Brabant tot ontwikkeling te brengen. Daartoe liet hij dertig stammetjes van de witte moerbezieboom (Mora Alba) per diligence aanvoeren vanuit zijn geboorteland. In 1829 slaagde hij erin de eerste ruwe zijde te winnen.
De investeringen in de ontwikkeling van de zijdeteelt waren echter zo hoog geweest dat Berail erdoor in financiële moeilijkheden raakte. Hij was gedwongen enkele van zijn bezittingen te verkopen, maar voornamelijk door de opbrengsten van zijn boomkwekerij – en dan met name van zijn succesvolle Acer Negundo – kon hij het hoofd boven water houden. Op 10 januari 1829 deed hij een verzoek aan koning Willem I om een lening. Het gevraagde bedrag van ƒ 25.000,- werd hem kort daarna ter beschikking gesteld. Zijn schuldeisers kregen hier echter lucht van en eisten hun deel op. Op 1 juni van hetzelfde jaar wendde hij zich persoonlijk tot de koning toen deze het gouvernementspaleis in ’s-Hertogenbosch bezocht. Dit keer vroeg hij een lening van ƒ 16.000,-. Ook deze werd hem verleend, maar dat betekende wel dat hij nu een schuld had van in totaal ƒ 41.000 tegen een rente van 5% per jaar. Hij had zich dus behoorlijk in de schulden gestoken. Tijdens de audiëntie overhandigde hij ook een plan voor een ‘Model-Etablissement’ voor de zijdeteelt. Het kwam erop neer dat het rijk de zijdekwekerij van Berail zou overnemen om het als proefstation te gebruiken ter stimulering van de zijdeteelt. Dit plan werd afgewezen omdat er al zo’n rijks-proefstation bestond in Ath in de provincie Henegouwen. Toen België zich kort daarna van Nederland afscheidde, kreeg Berail weer hoop dat zijn kwekerij door het rijk zou worden overgenomen. In 1834 benoemde Willem I een commissie van onderzoek die gedurende vijf maanden het productieproces op de kwekerij van Berail volgde. Het leverde een uitermate positief advies op, maar de minister van justitie en de administrateur van het departement van de Nationale Nijverheid namen dit niet over en daarom besloot te koning af te zien van verdere steunverlening.
Inmiddels was de schuld van Berail opgelopen tot meer dan ƒ 51.000,-. Op 7 december 1837 werden na een langdurig proces al zijn onroerende goederen verkocht. De meeste daarvan gingen over in de handen van jhr. mr. Van Beresteijn te Vught.
Toch slaagde Berail er in de zijdeteelt voort te zetten. Er was namelijk een commissie tot instandhouding en uitbreiding der zijdeteelt in Noord-Brabant opgericht. De commissie wist geldschieters te interesseren en op 12 juli 1838 vond de eerste vergadering plaats van de aandeelhouders van de nieuwe Maatschappij tot invoering der zijdeteelt in Noord-Brabant. De koning en het departement van Nationale Nijverheid schreven in voor 25 aandelen van ƒ 100. Berail werd benoemd tot directeur, tegelijkertijd was hij onbezoldigd secretaris van het bestuur en administrateur. Plannen werden uitgewerkt, de voortgang werd in de pers gepubliceerd en belangstellenden werden uitgenodigd het ‘Etablissement voor de Zijdeteelt’ te bezichtigen. Dit etablissement was gevestigd op het buitengoed de Kleine Ruwenberg. Hier zou volgens Berail alles bijeen worden bijeengebracht: van de productie van de zijde tot de verkoop en alles wat ermee samenhing.
Maar op 4 februari 1842 deed zich een ramp voor. Het Etablissement werd door brand verwoest en de verzekering ver-goedde de geleden schade niet. Er was namelijk in 1838 ook al geld uitgekeerd voor een brand en in de kleine lettertjes van de polis stond dat de bestaande polis daarmee kwam te vervallen ook al was er nog voor zeven jaar premie vooruit betaald.
De wederopbouw van het huis en de noodzakelijke uitbreiding gingen gepaard met fraude door de aannemer en de opzichter. Berail gaf dit door aan het bestuur van de Maatschappij, maar hij kreeg geen gehoor. Hij kreeg slechts te horen dat hij moest bezuinigen.
Toch liet Berail zich niet ontmoedigen. Het ging goed op de Kleine Ruwenberg. De moerbeibomen, waarvan de bladeren tot voedsel van de zijderupsen zouden gaan dienen, stonden in bloei. Berail werkte zeer nauwgezet en er was niets dan lof over de manier waarop hij zijn taak als secretaris van het bestuur vervulde. Ondanks het vele werk zag hij ook nog kans om in het land propaganda te maken voor de zijdeteelt.
Nadat de Kleine Ruwenberg in 1843 eindelijk was herbouwd, begon hij aan de verbouwing van de voormalige bierbrouwerij. Daar zouden de zijdewormen geteeld gaan worden op de bladeren van de moerbeibomen. Daarvoor was het een absolute voorwaarde dat het klimaat in het gebouw goed beheerst kon worden. Maar het bestuur gaf opdracht direct te beginnen met het kweken van de zijderupsen. Berail had erop aangedrongen te wachten totdat de nodige verwarmingstoestellen waren aangebracht, maar zijn advies werd in de wind geslagen. Het resultaat was dat er zoveel zijderupsen stierven, dat de hele onderneming moest worden stopgezet.
Berail kreeg de schuld van het fiasco. Het bestuur ontsloeg hem en gebood hem om de Kleine Ruwenberg te verlaten. Berail ging hiermee niet accoord en werd op 20 januari 1844 gedagvaard om op 23 januari voor de president van de arrondissementsrechtbank te verschijnen. De zaak werd afgewezen en doorgezonden naar de rechtbank voor een gewone behandeling. Maar nog voordat de rechter een oordeel geveld had, draaide de algemene vergadering van aandeelhouders op 16 juli 1844 het besluit van het bestuur terug. Hij bleef directeur, mocht op de Kleine Ruwenberg blijven wonen en kreeg zelfs een gratificatie van ƒ 500,- over het jaar 1843. Een van de aandeelhouders, E. de Markas, kreeg de opdracht om de verhouding tussen directeur en bestuur te normaliseren. Het resultaat was dat het bestuur aftrad en er een nieuw bestuur werd benoemd.
De maatschappij bleek echter niet meer te redden. De verliezen liepen te hoog op en in 1847 werd besloten tot liquidatie van de onderneming. Berail nam de schuldenlast van de maatschappij over en werd voor ƒ 9.000,- opnieuw eigenaar van de Kleine Ruwenberg. De zaak was in der minne geschikt, maar toch bleef Berail verbitterd achter. In 1861 schreef hij een artikel in de Landbouwcourant ‘dat na alles wat ik voor de invoering van de zijdeteelt gedaan en geleden heb, ik mijn hart er geheel van afgetrokken heb zoo zelfs, dat het mij walgt er iets van te hooren’.
Toch was zijn werk niet tevergeefs geweest. Hij had aangetoond dat het mogelijk was om op de Brabantse zandgrond met de juiste bomen en met de juiste middelen zijde geteeld kon worden. Het is hem niet gelukt om deze teelt op fabrieksmatige wijze tot bloei te brengen, maar dat lag niet aan hem. Het bestuur van de maatschappij was niet bereid voldoende te investeren. Berail had gewaarschuwd dat de moerbeibomen pas na vijf jaar productief zouden worden en dat er veel meer aangeplant moesten worden om tot een rendabele exploitatie te komen. Maar daar had het bestuur geen geld voor over.
Zeventien jaar na het einde van de maatschappij van Berail, kwam de zijdeteelt in Noord-Brabant weer in beeld. In de Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant verschenen artikelen waarin werd gepleit voor het kweken van witte moerbeziebomen in Nederland voor de zijdeteelt. Na de vergeefse poging van Berail, begon men weer van voren af aan.”
* * *
VIIIc (kind van VIId)
1. Gerrit Jan STRUUCK geb. 9 april, ged. Hulst 11 april 1753, vaandrig (1773-1779), luitenant (1779-1783), ovl. vermoedelijk 1783.
Aanstelling als vaandrig 10 mrt 1773 in Reg.t Acronius (2e Bat., 6e comp.), als luitenant 9 nov 1779 (vanaf 1781 Reg.t De Nostitz), als zodanig (telkens met: ‘dient bij de Lyf-Comp.’) vermeld tot 1783. Gelegerd te Deventer (1774-1778), ‘Sluys in Vlaanderen’ (1779), Leeuwarden (1780) en Harlingen (1781-1783).
VIIId (kind van VIId)
Dr Philibert STRUUCK, geb. Breda, ged. ald. 15 maart 1756, arts, chirurgijn majoor (1784-1794), ovl. Groningen 31 maart 1795, tr. Groningen 5 dec 1780 (‘Philibert Struuk, van Breda’) Louisa Sophie SCHÜTZE (Schutze) (‘van Gorinchem’),[cxx] geb. ca. 1756/57, ovl. (96 jaar) Gouderak 6 januari 1853, d.v. Hendrik Lodewijk Schutze en Clasina Adriana (Johanna Frederica?) Santvoort (Zandvoort).
Uit dit huwelijk:
1. Elizabeth Frederika, ged. Groningen (Nieuwe Kerk) 8 mrt 1781, begr. Winschoten 9 juli 1781 (‘de Heer Docktor Struik zijn kint’, waarbij betaald werd voor begraven ‘op het Bekken’ f 1-7-3 en voor ‘het Laaken voor 6 week’ f 1- - ;
2. Philibert Hendrik (* 1782), volgt IXb
3. Adriana Louisa (* 1783), volgt IXc
4. Catharina Charlotta, ged. Sas van Gent 23 nov 1785, ovl. voor 31 mrt 1795
5. Hendrik, ged. Arnhem 4 juli 1787,[cxxi] ovl. voor 31 mrt 1795
6. Jacobus (*1788), volgt IXd
7. Willem Lijphart, ged Harderwijk 10 december 1789, ovl. voor 31 mrt 1795
8. Johannes Cornelis, geb. Zutphen 20 apr, ged. ald. 29 april 1791, ovl. Nijkerk 7 dec, begr. ald. 9 dec 1797 ‘een kindt van Mevrouw de Wed.e Struuk genaampt Johannes Cornelis’[cxxii]
9. Philippus Jacobus Philibert, ged. Nijmegen 23 okt 1793, ovl. voor 31 mrt 1795
10. Philippus Jacobus (* 1794), volgt IXe
11. Philibert (* 1795), volgt IXf
Ingeschr. 7 juli 1769 als med. stud. te Groningen ‘Philibert Struuck, Breda Brabandinus, A.L.’. Promoveerde Groningen 8 juni 1774 op de dissertatie De poro Galeni tanquam herniae caussa proxima, waarvan exemplaar in bibliotheek Rijksuniv. Groningen;[cxxiii]aldaar tevens een Albumbijdrage, Groningen 9 juli 1774, van zijn hand.[cxxiv] Huwlijkscontract te Groningen 1 dec 1780, waarbij zijdens de bruid haar ouders optraden.
Bij doop Groningen 1781 woonde ‘Philibert Struik’ in de Pelsterstraat. Lidmatenboek Harderwijk: Struick, Philibert, 20 september 1789 met attestatie gekomen van Arnhem met echtgenote Louisa Sophia ‘Schutzen’, en 25 december 1789 met attestatie vertrokken naar Zutphen met echtgenote Louisa Sophia Schutze, woonden 1783 (geb. dochter Adr. Louisa) te Winschoten en 1788 (geb. zoon Jacob) te Arnhem. Diende als Chirurgijn-Majoor 1784-1794 bij 9e Reg.t infanterie Von Sommerlatte (vanaf 1791 Van Randwijck), 2e Bat. (-1790), 1e Bat. (1791-1794) van, gelegerd o.a. te Sas van Gent (1784), Arnhem (1789), Zutphen (1790-1791), Sluys in Vlaanderen (1792) en Coevorden/Bourtange (1794), en werd in 1794 ‘op verzoek gedemitteerd’.[cxxv] Blijkens de hier afgebeelde overlijdens-advertentie overleed ‘Philibart’ in 1795 in Groningen aan een zinkingskoorts en liet hij vijf nog kleine kinderen na. Op deze vermelding is de veronderstelling van het jong overlijden van vijf van hun elf kinderen gebaseerd; de jongste Philibert (IXf) is pas na het overlijden van zijn vader geboren.
Op 6 februari 1805 plaatst L.S. Schutze een rouwbericht over een doodgeboren kind van Adriana Louisa, die zij daarin aanduidt als ‘myne eenigste en dierbare Dogter’. Louisa Deventer 4 mei 1795 als ‘wed. v. Struuck, Med. Dr.’ permissie tot inwoning. Zij werd bij 2e huw. Jacobus in 1825 vermeld als ‘rentenierster’, wonend te ‘Gaisel’ (?). Zij was wellicht afkomstig uit Namen, blijkens huwelijksinschrijving 27 mrt 1784 te Groningen van ‘Frederika Elisabeth Schutze van Namen’ met Ds Arnoldus Numan, ‘praedikant te Vrieschelo, van Groningen’, met vermelding ‘pro quibus adtestatie van Dom. Mennes van Vlagtwedde’ en in margine de vermelding ‘met belasting te Sas van Gent en Vrieschelo’ - vermoedelijk, gelet op de voornamen, een zuster van Louisa Sophia.
IXb (kind van VIIId)
Philibert Hendrik STRUUCK, geb. Winschoten 9 juni 1782, luitenant (?1817), ovl. na juni 1797 (wellicht Batavia 6 december 1817[cxxvi]).
Bezocht na overlijden van zijn vader vanaf 1 juli 1795 (toen 13 jaar oud, zijn oom Jacobus van der Steege (zie VIIIb) betaalde het kostgeld ad f 144,- per jaar) de Kweekschool voor de Zeevaart in Amsterdam alwaar hij, na diverse bestraffingen wegens dronkenschap en messteken, in mei 1797 ‘deserteerde’ maar na vier dagen terugkwam (om direct ‘aan ‘t blok geset’ te worden), en in juni 1797 het gesticht verliet.[cxxvii] Vermoedelijk gaat niet over hem: In juli 1825 wordt ‘P. Struuck, stuurm.leerling’ op het schip ‘Admiraal de Ruyter’, vermeld op een lijst van achterstallige en verevende soldijen bij de Marine.[cxxviii]
IXc (kind van VIIId)
Adriana Louisa STRUUCK, geb. 17 juli (ged. Winschoten 3 augustus) 1783, ovl. Schalkwijk 15 october 1867, tr. Vollenhove 12 april (na o.tr. ald. 21 maart) 1804 Ds Hendrik Albertus Jacobus CALKOEN, geb. Hoogeveen 13 mei 1777, predikant, ovl. Gouderak 23 april 1861, zoon van Mr Hendrik Joan Calkoen en Anna Weyma Camerlingh.
Calkoen studeerde te Groningen,[cxxix] hervormd predikant te Wilsum 1800 (alwaar ook dopen van drie zoons in 1809 (Hendrik Philibert), 1810 (Philibert Johan) en 1813), Gasselternijveen 1813, Heerenveen 1824, Hurwenen 1827 en Schalkwijk 1827-1838.
IXd (kind van VIIId)
Jacobus STRUUCK, geb. Arnhem 11 okt (ged. 16 okt “Jacob” Struuck[cxxx]) 1788, sergeant-majoor (1815), 2e luitenant (1815), boekhouder (‘commis comptable’) (ca 1851)[cxxxi], ovl. na 1851, tr. 1e (na o.tr. Wilsum 23 juni en Amsterdam 29 juli) Wilsum 12 aug. 1810 (echtsch. ingeschr. Amsterdam 17 juni 1822) Alida (Adeleide) Maria DI BABGIAN, geb. Amsterdam 3 april 1788, tapster (1853), ovl. Amsterdam (won. Prinsengracht) 5 mrt 1853, dochter van Johannes Baptista di Babgian, lichtmatroos VOC 1777-1779, na 1795 te Suriname, en Cornelia Everdina Isaks (Pietersen).
Uit dit huwelijk:
1. Jan Willem (*1811), volgt Xb
2. Lodewijk Jacobus, geb. Amsterdam 1 januari 1815 (vermoedelijk jong overleden; in het genealogiefragment van Calkoen van ca. 1851 wordt van hem geen melding gemaakt).
Bij o.tr. Wilsum ‘Jacobus Struuck, jong man, gebooren te Vollenhove, woonagtig te Campen, geassisiteerd met P.H. van Lier’; ‘Adeleide Marie’ ‘woonachtig te Campen’; bij o.tr. Amsterdam Jacobus ‘te Wilsum’ en Alida ‘in de Noorderstraat’. De opgaven bij o.tr. Wilsum werden gedaan door de verloofden zelf, die in Amsterdam schriftelijk gedaan door de secretaris van Wilsum. Voor Wilsum als woonplaats pleit dat daar in die tijd Jacobus’ zuster Adriana Louisa (IXb) woonde. Hij nam in oktober 1810 vrijwillig dienst in het 3e Regiment Jagers te Paard (in 1810 en 1811 ingedeeld bij het in Duitsland gelegerde ‘Observatiekorps der Elbe’ en na december 1813 omgedoopt tot Reg.t Dauphin) en doorliep daar vanaf januari 1813 de rangen van brigadier, fourier en (opper-) wachtmeester, nadien opperwachtmr. in 5e Reg.t Dragonders (1814-1815) en 2e luitenant en luitenant-kwartiermeester (1818-) in 37e Bat. Infanterie der Nationale Militie (1815-1821).[cxxxii]
Bij geboorte Lodewijk Jacobus (1815) woonde het echtpaar ‘in de Kruijsstraat bij de Baangracht’ (d.w.z. Leidsekruisstraat bij de Lijnbaansgracht) op nr. 26; aangifte deed Jean Baptist di Babgian, 22 jr en ‘officier van de marine’, wonend op hetzelfde adres, en Barend Boekaar, zijde-grijnwerker en buur-man op nr. 20. Bij inschrijving van het echtscheidingsvonnis bij de burgerlijke stand in Amsterdam in 1822 was “het tegenwoordig domi-cilium van gemelde Jacobus Struuck alhier ten eene male onbekend”.
Alida hertr. Amsterdam 5 april 1827 Joannes Fredericus Steenhouwer, kleermaker. Van de grootvader van Alida wordt bij diens huwelijk te Amsterdam op 6 september 1743 vermeld “Petrus di Babijan, van Ispahan, oud 29 jaar op Boomsloot, sijn ouders wonende tot Ispahan in Persien die hij niet weet of nogh leeven of doot sijn”.
Jacobus STRUUCK tr. 2e (‘Jacob Diderik Struuck, rentenier’) Brussel 14 sep 1825 Hyacintha (Hyacinte) Louise Josepha (Joseph) DE FOUE, geb. Namen 3 april 1796, ovl. (echtg. van ‘Jacques Struuck’) Namen 22 aug 1826, dochter van Jean Joseph Étienne De Foue (Defouë) en Catherina Josepha (Joseph) Grooter (Grooters).
Uit dit huwelijk: [cxxxiii]
3. Jacobus, ged. ’s-Hertogenbosch 15 aug 1815, ovl. ald. 9 okt 1815
4. Hyacinthe Sophie Françoise Struuck, geb. Gent 10 maart 1818, ovl. Namen (‘veuve de Etienne Durieux’) 9 juli 1887. Zij tr. 31 januari 1838 Joseph Etienne DURIEUX, (mijnbouwkundig) landmeter (‘arpenteur juré et géomètre de mines’).
Jacobus Struuck (de vader) in geboorteakte Den Bosch 1815 vermeld als ‘tweede luitenant bij het 37e bataillon Landmilitie, in garnizoen alhier’. In 1818 vermelding van ‘J. Struuck, 2e Lieutenant Quartier-maître’ bij 37e bat. Nat. Militie, in garnizoen te Oudenaarde.[cxxxiv] In 1821 verblijft hij enkele maanden in de militaire gevangenis in Gent; zijn correspondentie met Drentse autoriteiten over een bewijs van onvermogen om de kosten van zijn proces te betalen is bewaard gebleven.[cxxxv] In huw.akte 1825 wordt van Jacobus als burgerlijke staat vermeld ‘ontbonden’. Het paar woonde te Brussel, 1e wyk 463. Bij het huwelijk traden vier getuigen op, nl. Franciscus Platie, agent v. politie, Arnoldus van der Hoeven, ridder Legioen v. Eer, agent van politie, Joannes Smeesters, gepensioneerd kapitein en Wilhem Bocky, ridder Legioen v. Eer, gepensioneerd officier.
Jacobus STRUUCK tr. 3e (‘Jacques Struuck’, geb. te Arnhem) Namen 8 aug 1827 Sophie Hyacinthe Josepha ANCEAU, geb. Namen 12 maart 1808, dochter van Pierre Joseph Anceau en Marie Thérèse Roland.
Uit dit huwelijk:[cxxxvi]
5. Philibert, geb. Temploux (bij Namen, België) februari 1828, ovl. Brussel 1828 (verm. jong ovl.)
6. Fédor Adolphe Philibert Henri Louis Philippe, geb. Brussel 31 januari 1831, ovl. ald. 31 augustus 1843 ‘à 8 heures du matin’
7. Marie Azélie Amaranthe, geb. Bussel 12 november 1832 (verm. jong ovl.)
8. (zoon) Almuza Florimond Narcisse (*1834), volgt Xc
9. Philibert Zéphir Albin Gaston Struuck, geb. Namen (‘à la Ste Croix, lez-Namur’) 27 juli 1837.
Verkreeg naturalisatie in Frankrijk tussen 1875 en 1900.
10. Alfred Pierre Joseph, geb. ‘à la Ste Croix, lez-Namur’ 3 Mei 1839, ovl. ald. 10 mei 1840 ‘à 11½ heures du matin’
11. Clotilde Joséphine, geb. ‘à la Ste Croix, lez-Namur’ 4 juni 1841 ‘à 11½ heures du matin’
12. Louis Fédor Adolphe Struuck, geb. Namen (‘à la Ste Croix, lez-Namur’) (B.) 12 december 1844 (‘à 5½ heures du soir’).
Cavallerie-officier in het Belgische leger.[cxxxvii] In 1873 wordt ‘Struuck (L.)’ benoemd tot ‘maréchal des logis chef au régiment des guides’.[cxxxviii] Bij KB van 26 dec 1888 van Koning Leopold II wordt de cavalerie-kapitein der 2e klasse Struuck benoemd tot kapitein der 1e klasse in het 2e regiment Lanciers. In 1895 wordt de ‘capitaine-commandant Struuck’ op zijn verzoek ontheven uit de functie van ‘adjudant-major’,[cxxxix] en in 1900 bij zijn pensionering bevorderd tot majoor.[cxl]
13. Fernanda Marie Blanche Struuck, geb. ‘à la Ste Croix, lez-Namur’ 12 februari 1848 ‘vers 3 heures de l'après-diné’, ovl. na 4 mrt 1921
14. Marie Louise Josèphe Struuck, geb. Namen (‘à la Ste Croix, lez-Namur’) 8 januari 1851 (‘à 8 heures du soir’), ovl. (verm.)na 4 mrt 1921, tr. ca 1880 Charles Armand DELALANDE.[cxli]
Xb (kind van IXd)
Jan Willem STRUUCK, geb. Amsterdam 16 december 1811, bediende (1845), ovl. Amsterdam 3 december 1860, tr. Amsterdam 30 april 1845 Johanna BETLEM, geb. Koog
a/d Zaan 1 dec 1820, naaister (1845), slaapsteehoudster (1861), ovl. na 12 feb 1874, dochter van Dirk Betlem, boekhouder, lithografist, en Grietje Stolp.
Uit dit huwelijk:
1. Alida Maria Struuck, geb. Amsterdam 17 september 1845, ovl. Voorst 14 mei 1931
Zij tr. Enschedé (na o.tr. ald. 22 januari) 12 februari 1874 Christoffel Hendrik CORNEGOOR, confiseur te Enschedé (1874), geb. Hummelo en Keppel 1842 of 1843, ovl. Voorst 14 april 1929, zoon van Rudolf Gerhard Cornegoor en Christophina Johanna Japing. Met het overlijden van Alida Maria Struuck in 1931 stierf de naam ‘Struuck’ in Nederland uit.
2. Johanna Margaretha Struuck, geb. Amsterdam 9 maart 1848, ovl. na 1864.[cxlii]
Krachtens Koninklijk Besluit van 2 februari 1833 heeft Koning Willem I “bewijzen van Hoogstdeszelfs tevreden-heid en erkentenis” verleend wegens loffelijk gedrag bij de verdediging van de citadel van Antwerpen, waaronder de eervolle vermelding in de dagorder van J.W. Struuck, kanonnier in het bataillon Artillerie van de Nationale Militie.[cxliii]
Jan Willem bij huwelijk ‘bediende’, Johanna ‘naaister’. Johanna Betlem hertr. Amsterdam 20 nov 1861 Abraham Jozef Gazan, matrassen-maker.[cxliv]
Xc (kind van IXd)
Almuza Florimond Narcisse STRUUCK (de Dicklingen), geb. Namen (‘à la Ste Croix, lez-Namur’) (B.) 19 september 1834, ovl. (‘Almuza Struuck de Dicklingen’, ‘oud 86 jr.’) Barcelona 4 mrt 1921, tr. voor 1863 Flore Julie Stéphanie WART, geb. ca 1840, dochter van (verm.) Louis Simon Wart, ‘employé au chemin de fer de l’Etat’ en wonend te Saint-Gilles (B.) (1862) en Marie Anne Hofmans, ovl. na 22 jan 1922.
Uit dit huwelijk:
1. Léon Louis Frédéric (*1863), volgt XIa
2. Juana Struuck, geb. ca 1865, ovl. na 22 jan 1922
3. Juan Struuck, geb. ca 1867, ovl. na 22 jan 1922, tr. Elisa BAÑÓLAS
4. Yvonne Marie Isabelle (Ivona) Struuck (de Dicklingen), geb. ca 1869, ovl. Barcelona (Spanje) 24 december 1921
Verkreeg naturalisatie in Frankrijk tussen 1875 en 1900. Herdenkingsmis voor ovl. van ‘Mademoisel-le Yvonne Struuck de Dicklingen y Wart’ te Barcelona (kerk Nuestra Señora de Pompeya, Diagonal, 450) dinsdag 24 januari 1922
5. Georges Richard Eugène (Jorge, Jordi) Struuck, geb. 4 mei 1870, ovl. na 22 jan 1922
Verkreeg naturalisatie in Frankrijk tussen 1875 en 1900. Tussen 1891-1897 werkzaam als bestuurs-ambtenaar in Frans Indo-China. Vermoedelijk nadien (ca. 1920-1930) bouw-ondernemer te Verdun (Fr.).
6. Marthe Clothilde Marie Louise (Marta) Struuck, geb. ca 1873, vóór 1875, ovl. na 22 jan 1922
Naturalisatie Frankrijk tussen 1875 en 1900. Hij treedt op (‘Annuzat Struuk, employé’) als getuige (28 jr. oud) bij huw. Brussel 25 nov 1862 van Louis Simon Wart, waarbij hij in de vermelding van de akte is aangeduid als diens ‘schoonbroer of schoonzus’. Almuza Florimond Narcisse Struuck verkreeg naturalisatie Frankrijk tussen 1875 en 1900. In het eind van de 19e eeuw moet de familie zich ook al te Barcelona gevestigd hebben, want in een artikel in ‘El Publicidad’ dd. 2 december 1892 wordt vermeld dat zijn zoons Léon en (vermoedelijk) Juan aanwezig waren bij ‘Las Fiestas en Capellades’ te Barcelona, in hun hoedanigheid van (twee van de drie) ingenieurs-afdelingshoofden (‘ingenieros jefes de sección’), namelijk ‘Sres. Struuck (J.) y Struuck (L.)’
XIa (kind van Xc)
Léon Louis Frédéric STRUUCK (Struuck de Dicklingen) WART, geb. Namen (B.) 25 (en ged. ald. 30) april 1863, †, ovl. Barcelona 24 jan 1934, tr. ca 1893 Josefa MAS FERRER, geb. 1871/72, ovl. Barcelona (‘Josepa Mas i Ferrer de Struuck’) 15 sep 1919 (47 jr. oud), dochter van N.N. Mas en N.N. Ferrer.
Uit dit huwelijk:
1. Flora Struuck Mas, geb. ca 1894, tr. Dr Augustin SOLER CASANOVAS, radioloog, z.v. Augusto Soler Monés en Francisca Casanovas Montero
2. Juan (Joan) Vincent Struuck Mas, geb. Barcelona 25 nov 1895, directeur (‘director gerente’; 1960) van Laboratorios Company S.A. te Madrid, ovl. (door ongeluk) Madrid 23 nov 1960, tr. (New York?) 9 jan 1925 Sara DEL PULGAR (Pulgar), violiste (cons. Parijs), ovl. na 23 nov 1960, d.v. Santiago del Pulgar, portretschilder te Madrid, sedert ca. 1920 in USA, en Mercedes Toledo.
‘Juan Struuck’ arriveert 13 oct 1917 vanuit Barcelona per s.s. ‘Buenos Aires’ te New York (Ellis Island), waarbij van hem wordt genoteerd ‘Ethnicity: Belgium, Spanish’. Sara trad rond 1924 op in de staat New York als ‘Trio del Pulgar’ met haar zusters Ana (piano) en Eva (cello). Zij vertaalde diverse boeken.*
3. Maria Struuck Mas, geb. ca. 1898, ovl. Barcelona 16 apr 1986, tr. Manuel DURÁN REYNALS, ondernemer (chemische industrie), ovl. vóór 16 apr 1986.
4. Juana (Joana) Struuck Mas, geb. ca. 1903/04, ovl. (‘Jannette Struuck i Mas’, ‘92 jr. oud’) Barcelona 15 apr 1996, tr. Alfredo MONTEYS PRATS, ondernemer, ovl. Barcelona 4 mei 1974, z.v. Santiago Monteys Serra en Victoria Prats Ferrer.
5. Antonia Struuck Mas, geb. ca. 1907/08, ovl. (‘87 jr. oud’) Barcelona 8 jan 1995, tr. Raimondo DURÁN REYNALS, architect, geb. ca. 1905/06, ovl. (’60 jr. oud’) Barcelona 21 mei 1966
6. Filiberto (Filibert) Struuck Mas, geb. 1907/08, ovl. maart 2004 (96j. oud), presidente (1970) van Fumisteria y Calefactión-Ventilación
7. José (Josep) Maria Struuck Mas, geb. ca. 1909, ovl. (‘Mr. Joseph Struuck Mas’, ‘oud 36 jr.’) te Bondo (Belgisch Congo) dec. 1945
Betrokken (1910) bij spoorwegbouw op Menorca (Balearen, Spanje). Het bedrijf heette Struuck Hermanos (= gebroeders), Contratistas de Obras, gevestigd aan de Rambla de Cataluña 97, 2º, later (1918) aan de Rambla de Cataluña nr. 110. In de op internet gevonden verhandeling ‘Menorca y el ferrocarril’ van Ramón Molina de Dios wordt de Léon Struuck aangeduid als ‘de origen Neerlandés’. Blijkens een bericht in de krant La Vanguardia van 9 april 1931 behoorde Léon Struuck tot de genodigden voor een ontvangst (‘con copas de champaña y exquisitos manjares’) door de Consul-generaal van België te Barcelona ter gelegenheid van het bezoek van koning Albert van België aan Spanje.
IXe (kind van VIIId)
Philippus Jacobus STRUUCK, ged. Nijmegen 3 oktober 1794, luitenant (1815), ovl. Batavia 15 juli 1816.[cxlv]
Over hem in stamboek van 5e Regiment Oost-Indische Infanterie, 2e bataljon, 1814-1815 (waar ook zijn broer Philibert (IXf) diende):[cxlvi] geboren te Nijmegen 3 oktober 1794, en laatstelijk gewoond hebbend te Zwolle. Zijn voorkomen werd omschreven als: ‘aangezigt: vol en blozend; voorhoofd: rond; oogen: blaauw; neus en mond: ordinair [=gewoon]; kin: rond; haar en wenkbraauwen: blond; lang: 5: 5: - [d.w.z. vijf voet, vijf duimen en nul streep = ca. 1m.62]; merkbare tekenen: een blessure in het linker scheenbeen’. ‘Dienst genomen als onder adjudant te Haarlem 11e october 1814 voor de tijd van zes jaaren. Aan handgeld of premie ontfangen 4 ducaten.’ In de rubriek ‘Van te voren gediend, waar en hoe lang, op welke wijze daarvan afgegaan’: ‘bij de Hol. 8 Reg.t Inft.ie 2 jaar / bij de hollandsche Expeditionaire 1 jaar / bij het 123 Fransche Infanterie 3. [=3e?] Jaar / daarvan met krijgsgevangenschap afgegaan bij het 5e Batt.n hollandsche Inft.ie van Ligne 4 maanden.’ Bevorderingen: Onder-adjudant. ‘Geembarqueerd om naar Batavia te gaan 1816 [?] / in Rusland 1812 en 1813 / het bombardement van Spandau (en capitulatie) en (…) der bloccade van Wezel [?]. Geblesseerd den 21. April 1813 bij het stormloopen der vijand op de vesting Spandau door een stuk van een bombe in het linker scheenbeen.’ ‘8 mai 1815 aangesteld ingevolge besluit van Zijne Majesteit tot 2e Luitenant bij het 2e Batt.n 5e Reg.t Inf. v. Ligne.’ In juli 1820 werd blijkens bericht in de Bataviasche Courant voor ‘P.J. Struuck’ een stuk in poste restante gehouden.
IXf (kind van VIIId)
Philibert STRUUCK, geb. Deventer 3 november, ged. ald. 18 november 1795, ovl. na 1817.
Over hem in stamboek van 5e Regiment Oost-Indische Infanterie, 2e bataljon, 1814-1815:[cxlvii]
geboren Groningen, 3 oktober 1795, en laatstelijk gewoond hebbend te Zwol. Zijn voorkomen werd beschreven als: ‘aangezigt: ovaal; voorhoofd: rond; oogen: blaauw; neus en mond: ordinair; kin: rond; haar en wenkbraauwen: ligt blond; lang: 5: 4: -’ (d.w.z. vijf voet, vier duimen en nul streep = ca. 1m.60). ‘Dienst als volontair te Haarlem den 3 Decemb. 1814 voor den tijd van zes jaaren’. In de rubriek ‘Van te voren gediend, waar en hoe lang, op welke wijze daarvan afgegaan’ hier vermeld: ‘bij de Fransche Pupilles 2 jaar met de omwenteling afgegaan.’ Bevorderingen: Fuselier; Corporaal 12 January 1815; Fuselier [?] 24 Juny 1816. ‘21 Oct: naart Depot N 33. Op den 21 Oct.r 1815 uit hoofde van ziekte gedebarqueerd en dientengevolge aan den vasten wal gebleven.’ En in stamboek van Depotbataljon voor de Koloniën no 30 1815-1816:[cxlviii] geboren Groningen, 13 oktober[cxlix]1795, en laatstelijk gewoond hebbend te Groningen. In dienst gekomen bij het bataljon op 5 dec 1815, ‘overgekomen van ‘t 5eReg.t, was aldaar geengageerd voor den tijd van zes jaren tegen 4 Ducaten handgeld.’ In de rubriek ‘Van te voren gediend, waar en hoe lang, op welke wijze daarvan afgegaan’: ‘3 Jaar bij de Franschen, daarvan gedeserteerd 8 December 1814 bij ‘t 5 Reg.t 2 Bat van Linie. - 5 Dec. 1815. 1815 overgegaan bij ’t Coloniaal Depot bat. nr. 33.’ Bevorderingen: Fuselier 8 Dec 1814; 5e dec. 1815 corporaal; Sergeant den 20 Juny 1816. ‘Op den 30 Jan: 1817 overgegaan naar het bat: O.I. Inf. N. 24.’
* * *
VIIIe (kind van VIId)
Arnoldina Huyberta STRUUCK, ged. Groningen 10 (12?) december 1764, begr. Groningen 7 aug 1789, tr. Tiel (na ondertr. Groningen 28 dec 1786) 29 januari 1787 Jacob VAN BERCHUYS, kolonel, geb. Groningen 28 april 1761, ovl. Deventer 7 maart 1838, zoon van Cebes van Berchuys en Susanna Elisabeth Posthumus.
Trouw/lidmaten Tiel 28 december 1786 en 29 januari 1789: ondertr. en attestatie naar Groningen Jacob van Berchuys, vaandrig onder gen. Lewe, en Arnoldina H. Struuck, ‘beiden van Groningen’. In Nieuwerschans (Langakkerschans) worden 14 december 1788 lidmaten ‘van Zierikzee Jacob van Berghuis en van Groningen Arnoldina Huberta Struik, huisvrouw van Jacob van Berghuis’, met bijschrift ‘vertrokken’ (en te Groningen reeds geb. op 19 apr 1788 (en ged. ald. 27 apr) hun dochter Susanna Elisabeth). Bij overlijden te Groningen 1789 ‘Arnoldina Alberdina Struuk, vrouw van J. van Berchuis, in de Visscherstraat’.
Jacob v. Berchuys majoor, ‘grootmajoor’ (1816), later kolonel der infanterie. Over hem in O. Schutte, De orde van de Unie : ‘ †Deventer 7 febr. 1838, majoor bij het 3e reg.t infanterie 23 okt. 1806, kapitein 3e comp.ie veteranen (1808), plaatselijk commandant van ‘s-Hertogenbosch (1809).’ Van Berchuys Ridder Orde v.d. Unie 1-1-1807, Orde v.d. Reünie bij Keizerlijk Decreet dd. 7 maart 1812.[cl] Hij tr. 2e Deventer 3 december 1797 Johanna Catharina Iordens.
* * *
VIIe (kind van VIm)
Christina Arnoldina STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 15 maart 1721, ovl. Coevorden 28 april 1777.
VIIf (kind van VIm)
Johanna Agnes (Angenis) STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 9 juli 1724, ovl. Coevorden 19 augustus 1811.
Johanna Angenis was in 1747 als pleegdochter in huis bij haar oom, de kolonel Lijphart Engelbert Struuck (VIj)[cli] op h. Rustlust te Schipborg bij Anloo en heeft zich in dat jaar kloekmoedig gedragen.[clii] Zij woont in 1754 nog steeds in Schipborg, en is in dat jaar (‘Juffer Johanna Agnis Struuk’), samen met haar ‘WelEdele moeije [=tante] Agnis Constans Struuk’ (VIn), erfgenaam van haar oom Lijphart Engelbert Struuck voor de helft van diens nalatenschap, die f 3850 bedroeg.[cliii] Na haar overlijden plaatst Jacob van der Scheer, exectueur-testamentair, een advertentie in de courant waarin hij meedeelt dat ‘Juffrouw Johanna Agnes Struuck’ is overleden ‘aan een Verval van Levenskrachten’.[cliv]
VIIg (kind van VIm)
Hendrik Jan STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 22 februari 1727, luitenant., begr. Steenbergen (in de kerk ald.) 23 september 1747.
In 1747 benoemd tot vaandrig.[clv]
VIIh (kind van VIm)
Geridina STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 30 september 1729, begr. Bellingeweer (in de kerk ald.) 30 october 1751.
* * *
VIn (kind van Vg)
Agnes Constance STRUUCK, ged. Beilen 16 juni 1697, ovl. Anloo (begr. in de kerk ald.) 17 juni 1754.
Begraven in de kerk te Anloo. Zij was in 1754 samen met haar nicht Johanna Agnes Struuck (VIIf) erfgenaam van haar broer, de kolonel Lijphart Engelbert Struuck (VIj) voor de helft van diens nalatenschap, die f 3850 bedroeg.[clvi]
* * *
Vj (kind van IVc)
Johanna Maria STRUUCK, ged. Zutphen 18 okt 1667, ovl. na 1746, tr. 1e ca. 1685 Hendrik Willems MAURICK, vaandrig, ovl. voor 1715.
Te IJhorst wordt 26 jan 1696 gedoopt ‘Jan Hendriks, z.v. Hendrik Willems Maurik en Johanna Maria Struik, in De Wijk’.[clvii]
Johanna Maria STRUUCK tr. 2e IJhorst/De Wijk 1 januari 1715 Theodorus Wilhelmus JELISMA, luitenant, geb. ca. 1670, ovl. na 1746.
Bij huwelijk 1715 Jelisma (‘Jalisma’) vermeld als ‘van Doesburgh’, zij won. te De Wijk. Jellesma vermeld als vaandrig in 1718. In 1742 betaalt ‘heer Luitenant Jellesma’ haardstedengeld (2-0-0) in De Wijk. In 1744 woonde Th. W. Jelisma echtg. v. Johanna Maria Struuck te De Wijk in het huis op Het Vergun, gebouwd in 1640 door Wijard Struuck (IIIc).[clviii] In 1746 leenden de oud-luitenant T.W. Jellesma en Johanna Maria Struuck f 300 van Arent Coop Schoonvelde, In de marge van deze schuldbekentenis schreef de schulte van De Wijk in 1752 dat Abel Hendrix, die het kapitaal bij de aankoop van zijn huis had overgenomen, de lening had afgelost; Hieruit valt af te leiden dat het huis met bijbehorende grond genaamd het Vergun tussen 1746 en 1752 door Jellesma en zijn echtgenote is verkocht aan een zekere Abel Hendrix; Vanaf dat moment is geen sprake meer van aanzienlijke bewoning van het huis; het was een boerenbedrijf geworden.[clix]
Vi (kind van IVc)
Carel Jan STRUUCK, ged. IJhorst/De Wijk 2 maart 1662, ovl. Zwolle na 1684.
Lidmaat IJhorst-de Wijk 1684
Vk (kind van IVc)
Otto STRUUCK, ged. (‘Otto, z.v. Garhard Struik en sijn huisvrouw’) Zutphen 5 mei 1670, luitenant, ovl. voor 11 december 1716, tr. ca. 1695 Maria Catharina VAN ERP, geb. Nijmegen ca. 1675, ovl. Meppel 1739.
Uit dit huwelijk:
1. Johanna Charlotte (* 1695), volgt VIo
2. Gerhardina (* 1708), volgt VIp
3. kind, begr. Meppel 11 december 1716
VIo (kind van Vj)
Johanna Charlotte STRUUCK, ged. (‘Joanna’; getuigen Joannes Gerritse van Erp en Joanna van Erp) Megen 5 dec 1695 , ovl. 1772.
In de kerk te Meppel 23 okt 1717 ‘tot nieuw lid aangenomen.’ Zij was op 8 mei 1746 te Meppel getuige bij de doop van Otto, zoon van haar zuster ‘Gerradina’ (VIp). ‘J.C. Struik’ te Meppel 5 october 1746 ingeschreven als burger. In 1754 en 1764 betaalt ‘juffer Struuk’ te Meppel (4e rot; in 1754 wonend naast haar zuster ‘juffrouw Blom’ (VIp)) haardstedengeld 2-0-0.
VIp (kind van Vj)
Gerhardina STRUUCK, geb. (mogelijk Oost-Vlaanderen[clx]) 1708, begr. Meppel 27 mei 1786, tr. 1e Meppel (na ondertr. Kolderveen 27 juni) 25 augustus 1744 Joost BLOM, kapitein VOC, eigenaar van oliemolen te Kolderveen, weduwnaar v. Susanna Smadelinck (Smadelijn) en eerder v. Elisabeth van Thoren, ged. Sint-Blasius-Boekel (Oost-Vlaanderen) 21 augustus 1687, begr. Meppel 14 mei 1750, zoon van Adriaan Blom en Jolijn (Aegidia) de Starcke.
Meppel 7 april 1730 ‘na belijdenis aangenomen Gerardina Struik J.D.’. Bij huwelijk 1744 Blom won. te Kolderveen, zij won. te ‘Meppelte’. Gerhardina 19 mei 1751 permissie tot inwoning te Meppel. Gerhardina Struuck zegelde met het op haar portret afgebeelde wapen in 1773.[clxi] Gerardina betrokken bij verkoop in januari 1781 van het kerkgestoelte, bestaande uit drie banken (‘Struuckenstoel’) in de kerk te IJhorst aan Jan Warners Jacobs Schiphorst en Jan Claas Jacobs Schiphorst en het daarover ontstane geschil.[clxii]
Blom bij huwelijk Joost Bloms, weduwnaar te Kolderveen.[clxiii] Burger van Goes 4 mei 1737. Constabel (1721), opperstuurman (1730) en schipper (1732-1734) in dienst der der VOC, Kamer Zeeland. Kocht een oliemolen op het Groeneveld te Kolderveen en vestigde zich aldaar 1742, landeigenaar.[clxiv] Blom eigenaar van een korenmolen te Kolderveen, geschat op f 4000,-. Van Joost Blom portret bij Mr J. Blom te Vancouver.[clxv]
Gerhardina STRUUCK tr. 2e (na ondertr. Meppel 1755; scheiding v. tafel en bed 1775) Kampen 30 januari 1756 Paulus BAKKER, apotheker, kapitein schutterij, weduwnaar (wrschl. v. Anna Stavast), ovl. voor 1781.
Paulus Bakker bij ondertr. ‘van Campen’, apotheker en kapitein der burgerij te Kampen.
* * *
Vl (kind van IVc)
Louisa Charlotta STRUUCK, geb. ca. 1665, ovl. IJhorst, 1751 of 1752, tr. Gieten 28 october 1688 Wijard Philip STRUUCK (zie bij Vf).
Lidmaat IJhorst-de Wijk 1684.
* *
*
T A K H A V E L T E
Het wapen van de gemeente Havelte.[clxvi]
“In 1953 besloot de gemeente Havelte een nieuw wapen aan te vragen bij de Hoge Raad van Adel (die gaat daarover). Men diende het volgende wapen in: ‘Gekwartileerd: I in keel een paalsgewijs geplaatste gouden pijl, waaroverheen een vijfbladerige kroon van hetzelfde; II In zilver drie dichtbebladerde struiken van purper op een terras van hetzelfde; III In zilver een sleutel van keel, de tweezijdige baard naar boven gericht, de steel eindigende in een geknopte malie, waarbinnen een kruis, ter weerszijden van de sleutel een hermelijnstaartje; IV in keel een schoorsteenhaal van zilver, vergezeld van drie eikenbladeren van hetzelfde, twee boven en één onder.’ De kwartieren symboliseerden achtereenvolgens: I één van de pijlen van de Staten Generaal, die aangaven dat in Havelte de bevestiging cq inwijding van het gezag plaatsvond op de bisschopsberg; II het wapen van de familie Struuck, een in Havelte en omgeving belangrijke familie in de 17e eeuw; III de sleutel wijst op het spicarium (Zie Anloo), terwijl de hermelijnstaartjes herinneren aan Diever, waartoe Wapserveen (een der dorpen in de gemeente) vroeger behoorde; IV tenslotte is het wapen van de familie Linthorst Homan in gewijzigde kleuren. Deze familie is gedurende de laatste eeuw invloedrijk geweest in de gemeente.
Dit ingewikkelde wapen werd door de Hoge Raad van Adel afgekraakt.
Na een uitgebreide correspondentie tussen de gemeente en de Hoge Raad van Adel werd het vierde ontwerp goedgekeurd tot het huidige gemeentewapen. Het kruis symboliseert wederom het Sticht Utrecht, de boom met spar de Bisschopsberg, terwijl de lauriertakken het wapen Struuck vormen. De wildemannen tenslotte zijn een symbool voor de prehistorische bewoning in de gemeente.”
IIId (kind van IIa)
Jan STEENBERGEN STRUUCK (ook: Struuck van Steenbergen), geb. ca. 1605, schulte van Havelte en Vledder 1632-1670, ovl. tussen 19 juni 1677 en 11 nov 1679, tr. ca. oktober 1631 Aaltje HIDDING, geb. ca. 1605, ovl. voor 8 juni 1680, dochter van Johan Hiddingh, gedeputeerde van de Landschap Drenthe, ette voor Rolde 1609-1637, kerkvoogd Rolde 1612,[clxvii] en Anna Hovinge.
Uit dit huwelijk:
1. Annetien (* ca. 1645), volgt IVd
2. Geertruid (* ca. 1645), volgt IVe (p. 53)
3. Gerhard (* 1640), volgt IVf (p. 54)
De Staten van Drenthe schonken hem op 29 okt 1631 ter gelegenheid van zijn huwelijk een vereringe van 150 Car.gulden. ‘Jan Struick Steenbarge’ 8-9-1648 getuige bij huwelijk Hubert Struuck (IVa). Jan Steenbergen Struuck woonde in Havelte; het erf van zijn huis was na dat van Overcinge verreweg het grootste in de marke. Daarop stonden ook de eveneens aan hem toebehorende huizen, bewoond door de schoolmeester en door de pander.[clxviii] Jan Steenberge Struuck verwierf in 1645 uit de nalatenschap van zijn vader Gerhard Struuck het erf dat hij bewoonde, een tweede erf in Havelte, een erf in Hesselte (Darp), met de landerijen die bij die erven hoorden, los land en een half erf in Spier, met een totale waarde van 17.000 Car.gulden. Dit alles was in grote lijnen in 1675 nog in zijn bezit. Bij zijn drie erven in de marke Havelte had hij in totaal acht paardeweiden (een volle waar). Verder bezat hij toen wat aangewonnen goed en daarmee was hij in 1675, na Lucas Snoeck Benthem en zijn neef Hubert Struuck (IVa) die in Bonnen woonde, de grootste grondbezitter in de marke.[clxix]Bij akten van transport uit 1676 en 1677 (met retroakte 1650) verkopen Jan Struuck van Steenbergen en zijn vrouw Aaltje Hidding aan Lucas Van Benthem en diens vrouw Maria Foppen een weide op Frerikskoeweide te Havelte.[clxx]
IVd (kind van IIIe)
Annetien STRUUCK, geb. ca. 1645, ovl. voor 11 maart 1677, tr. Havelte 16 januari 1671 Lucas Wessels DORREBOOM, geb. ca 1642, zoon van Wessel Alberts en Lumme (Lumone) Lucas Dorreboom en weduwnaar v. Hermtjen Oostingh.
Annetien bij ondertr. dochter van ‘Jan Struijcks, oud scholtes tot Havelte, van Steenbergen’, won. te Havelte, en in gen. Dorreboom in Gens Nostra 1990 blz. 220 ‘dochter van Jan Struuck, van Steenbergen, en Aaltje Hiddingh’.
Lucas Dorreboom bij ondertr. ‘wedn. van Hermetien Oosting, van Meppel’. Hij was lidmaat te Meppel 20 feb 1663, met attestatie naar Kolderveen 20 okt 1676. Hij hertr. (na o.tr. Kolderveen 11 maart 1677) Aaltjen Peters Budde te Staphorst.
IVe (kind van IIIe)
Geertruid STRUUCK, geb. ca. 1645, ovl. na 1694, tr. 1e (na ondertr. Vollenhove 13 mei 1666) 5 juni 1666 Frans Arnoldus VAN BENTHEM, geb. ca. 1640, zoon van Arnout Joost van Benthem, ‘borgemeister en dokter in Vollenhove’, bij zijn huwelijk in 1635 ‘van Noorthorn’, ex Everwijn van Benthem, richter,[clxxi] en Margriete Fransen.
Uit dit huwelijk:
1. Jan Struuck van Benthem (* 1667), volgt Vm
Geertruid bij (onder?)tr. Vollenhove genoemd als dochter van ‘Johan Struick, schulte tot Havelte en Vledder’. Frans van Benthem en Geertruid Struuck woonden in Havelte (1672, 1675) in het aan haar vader (Jan Steenbergen Struuck) toebehorende schoolmeestershuis: ‘Wicher Hendriks huis en hoff, nu de oud-schults van Havelte, bewoont bij mr. Benthem.’[clxxii] In de parenteel Struuck op www.albertluten.nl wordt nog een (vermeend) eerder huwelijk van Geertruid vermeld, nl. circa 1656 met ‘Jan Snoeck van Benthem, ovl. circa 1665, Jan tr.(1) Pietertje Lucassen’.
Geertruid STRUUCK tr. 2e Hancke MEEKHOF, schulte van Havelte, geb. 1644, ovl. Makkinga 29 februari 1724.
Meekhof schulte van Havelte vanaf 1685, overlijdt in het ambt op 80-jarige leeftijd. ‘Heer Scholtes Meeckhoff en syne waerde huysvr. Geertruit Struuck’ lidmaten Havelte 1694. Blijkens akte van verkoop en overdracht d.d. 1696/1697 verkoopt Geertruijt Struuck, vrouw van Hancke Meekhoff schulte van Havelte, aan Eijse Egberts een akker bouwland op de Hesselter es.[clxxiii]
Vm (kind van IVe)
Jan STRUUCK VAN BENTHEM, geb. 1667, ritmeester, ouderling te Havelte (1734), ovl. Den Haag 4 september 1752, tr. Havelte 2 mei 1697 Alida Margrieta CARPENTER, ged. Scheveningen 10 oktober 1677, ovl. na 13 dec 1735, dochter van Walter Carpenter, Engels edelman, kapitein te voet, commandeur v.d. Ommerschans 1677, en Margaretha Geertruid van Westerbeeck, vrouwe van Westerbeeck.
Uit dit huwelijk:
1. Gerdina Geertruid Struuck van Benthem, ged. Havelte 30 januari 1698, tr. 1 september 1724 Simon Versteegh, rentmeester, ambtman v.h. kapittel St. Pieter te Utrecht, geboren te Amsterdam;
2. Frans Willem Struuck van Benthem, ged. Havelte 11 februari 1700, ovl. voor 1705;
3. Maria Sophia Struuck van Benthem, ged. Havelte 11 februari 1703, ovl. voor 1754;
4. Frans Wilhelmus Struyck, geb. Den Haag 1705, legerofficier, ovl. Den Haag 12 maart 1754, tr. 1732 Clasien van Rhijn; uit dat huwelijk acht kinderen, geboren te Den Haag tussen 1733 en 1750, die de achternaam Struuck of Struyck kregen c.q. voerden. Van dezen zes jong overleden, één dochter Elisabeth Struyck tr. Den Haag 14 apr 1769 Gerard Ocken en één zoon Johannes Struyck, ged. Den Haag ca. 1735, ovl. kennelijk ongehuwd Den Haag 25 maart 1811.
5. Susanna Christina Struuck van Benthem, ged. Havelte 27 april 1710, ovl. 1753?, tr. Batavia Jacob Cordua, koopman, ovl. 1748.[clxxiv]
Cornet (1705), als ritmeester gepensioneerd voor 1732. Lidmatenboek Havelte: Hebbe haer belijdenisse gedaen voor paschen den 22 april 1698: “Jan Struuck a Bentheim en sijn huysvrouw Aleyda Carpenter is litmaet geweest eer sij hier is komen te trouwen”. Jan Struuck à Benthem en Aleyda Carpenter lidmaat Havelte 13 dec. 1735. Volgens website genealogie v. Westerbeeck verkopen Jan en Alida Margaretha voor 8 mei 1723 goederen op Westerbeeksloot aan haar broeder Francois Willem en/of diens vrouw Barbara Dorothea de Kalkruyt (van Calckruit).[clxxv] In het Drents Archief berust een akte van verkoop en overdracht door Joan Struuck à Bentheim en zijn vrouw Alijda Carpenter aan Jan Jochems van een huis, schaaphok en hof en van een akker bouwland ‘de Slaate akker’ genaamd, en een halve dagmaat hooiland in de ‘voorste Rietmaat’, alles staande en gelegen te Vledder, 1704.[clxxvi] Ca. 1705 kocht ‘de Cornet Jan Struuck â Benthem’ van Claas Warners te Steenwijck een ‘Erve tot Vledder gelegen’ voor 2.500 Gld. Daarvan werd ‘de verkopers quota inde 50ste penning de gulden â 28 Stuiver genomen’ betaald met 35 Car.gld. dus 35: 0: 0:.[clxxvii]
Jan bij doop Gerdina Geertruid vermeld als ‘Jan Struuck’.
* * *
IVf (kind van IIIe)
Gerhard STRUUCK, geb. ca. 1640, Schulte van Havelte en Vledder 1670-1678. , ovl. eind 1678, tr. 1e Steenwijk (na ondertr. ald. 6 maart) 1670 Mechteld VAN HEERDT, geb. Bemmel 24 augustus 1634, ovl. 28 juli 1676,[clxxviii] dochter van Reyner van Heerdt, lid Ridderschap Gelderland, gerichtsman van Bemmel, en (2e) Mechteld (Margaretha?) Van den Veen,[clxxix] en weduwe van Jr Adam Gerrit (Gillis?[clxxx]) van Valckenstein, officier.
Uit dit huwelijk:
1. Machteld (*1672), volgt Vn (p. 62)
2. Johanna, ged. Enkhuizen 22 nov 1672 (tweeling met vorige), vóór 4 sep 1685
3. Aleida, volgt Vo (p. 63)
Gerhard Struuck verblijft van 1661 tot 1668 te Overijssel i.v.m. de verdenking van doodslag op de herbergier Hendrik Willems te Havelte (zie daarover de tekst in kader, p. 49/50). Woonde in 1672 op (een nieuw huis op) Overcinge te Havelte.[clxxxi]
In het kader van de afwikkeling van het faillissement van Hubert Struuck (IVa) blijkt dat Gerhard Struuck als schulte ten behoeve van zijn nicht Wilhelmina van Bonnema (dochter van Anna Struuck (IIId) en Jan Alberts van Bonnema, en echtgenote van Gerrit Sichterman) een vals protocol had opgemaakt van haar vorderingen op de boedel van Hubert Struuck. Dit leidde tot een procedure voor de Etstoel, waarin de Etstoel uiteindelijk de gepretendeerde preferentie van Wilhelmina’s vorderingen terugdraaide, en opmerkte: ‘Is nochtans te verstaen dat dese verklaeringe is gefundeert op de dorsale anteikeninge van de schults Struuck en sijn illegael protocol, sonder de minste suspicie van malversatie tegens vrouw Sichtermans en haar E. kinderen.’[clxxxii]
Bij huwelijk woont de ‘Hooghedel Geboren Juffrouw Mechteld van Heerd’ te Steenwijk.
Gerhard STRUUCK tr. 2e ca. 1675 Catharina (Trintien) Roelofs SICKING, geb. ca 1650, ovl. na 14 apr 1720, vóór 2 juni 1725, dochter van (verm.) Roelof Roelofs Groene te Hesselte. Zij hertr. Ruinen 4 maart 1680 Wibrand Olffen (de jonge), geb. te Ruinerwold, schulte van Ruinen (1659-1689), waarnemend schulte van Ruinen (1680), ovl. na 1689, zoon van Wilbrand Olffen, schulte van Ruinerwold (1616-1685) en weduwnaar van Geertien Everts van Rossum.[clxxxiii]
Uit dit huwelijk:
4. Jan (* ca. 1675), volgt Vp (p. 63)
5. Geertruid (*ca. 1676), volgt Vq (p. 63)
6. Anna Wilhelmina (*ca. 1678), volgt Vr (p. 63)
In juni 1680 vroegen Trintien Roelofs en Geertruid Struuck weduwe Benthem (IVe) de Etstoel om rechtsgeleerde gecommiteerden die konden bemiddelen in hun ‘differenten’ over de nalatenschap van Jan Steenbergen Struuck en zijn vrouw. Daartoe werden aangewezen de secretaris Nijsingh en de landschrijver Selbach. Verder kreeg de schulte van Havelte opdracht mombers (voogden) te stellen over de nagelaten kinderen van Gerhard Struuck en Mechteld van Heerdt en - hangende de onenigheid - ook over die van Gerhard en Trintien Roelofs. Dit leidde tot beëindiging van het conflict, want in 1681 verschenen Trintien Roelofs en de mombers voor de Etstoel, “… versoeckende approbatie en confirmatie van sodaene uitspraecke en daer op gevolchde accoort en cessie van goederen als tussen haer en Vrouw Bente is opgericht in datis den 13 May 1681 en 1 juni (…) en dat de wed. en mombers van Gerh. Struuck mogen worden geauthoriseert haer verdere goederen te scheyden ten overstaen van het gerichte tot Haevelte, en daarvan so vele te verkopen als tot afdoeninge van haere schulden van noden sijn.” De Etstoel accordeerde het cederen van vaste goederen uit Gerhards erfdeel aan Geertruid en vond het goed, dat Trintien en de mombers van Gerhards erfdeel zoveel verkochten als nodig was om zijn schulden te betalen, op voorwaarde dat de goederen publiek werden verkocht, ‘tot meesten profyt’ van de pupillen.[clxxxiv] Op 4 sep 1685 laten de voogden van Alijdt en Machtelt Struuck, te weten Hendrick Roelofs Groen en Borgert Luchers, voor de schulte van Havelte Hanck Meeckhoff een obligatie protocolleren.[clxxxv]
Trintien Roelofs bij 2e huwelijk 1683 ‘Catharina Sicking’. ‘Catharina Sikkens’ in 1709 vermeld als lidmaat te Ruinen. Op 14 apr 1720 waren ‘Catharina Roeleffs’ en ‘Jan Struck’ (haar zoon Vp?) getuigen te Wanssum bij Venraij van de (RK) doop van zoon Arnoldus van Gerardus Smits en Maria Verschout. Van der Veen vermeldt dat de vader van Catharina zou zijn geweest Roelof Roelofs Groene, door hem aangeduid als ‘een Struuck’ (?) ‘…uit een van de families die geen verwanten waren van de ‘grote’ Struucks.’[clxxxvi]
Gerhard Struuck verdacht en gevlucht wegens doodslag van een herbergier.[clxxxvii]
“Op 10 maart 1661 heeft Gerrit Struuck de kastelein Hendrik Willems zodanig met een mes gestoken, dat die de volgende dag was overleden. Gerrit was daarop naar het buitenland gevlucht. Dat kon makkelijk, want de grens met Overijssel liep op nog geen tien kilometer van zijn huis. Omdat Overijssel niet uitleverde (Groningen en Friesland trouwens evenmin) was men redelijk veilig.
11 Maart 1662 wezen Ridderschap en Eigenerfden Gerrits verzoek af, weer binnen de landspalen te mogen komen. Om zijn verdediging te kunnen voorbereiden, kreeg hij copie van de stukken die de drost over de zaak had laten opmaken. Een klein jaar later vroeg Jan Steenbergen Struuck een vrijgeleide voor zijn zoon, maar Ridderschap en Eigenerfden oordeelden dat hij binnen twee maanden een nadere deductie met de bewijzen van Gerrits onschuld aan de drost moest overleggen. Op de eerstvolgende landdag zou zijn verzoek dan nader kunnen worden bekeken.
Een jaar later vroeg Jan Steenbergen opnieuw een vrijgeleide voor zijn zoon, om te beter te besorgen en te bevorderen sijne ontschuldinge en defensies thegen de nederslaege an wijlen Hendrik Willems den 10 Martii 1661 begaen, maar Ridderschap en Eigenerfden bleven bij hun besluit van het jaar daarvoor en gaven hem opnieuw twee à drie maanden de tijd om met een schriftelijke verdediging te komen.
Op 7 juni 1664 probeerde Jan Steenbergen Struuck het nog een keer, onder overlegging van een verklaring van Jan Dannenberg en Mr Jan van Loon dd. 12 februari 1663, dat de verwonding die zijn zoon het slachtoffer had toegebracht niet dodelijk geweest zou zijn. Ridderschap en Eigenerfden bleven echter bij hun eerdere resoluties en gaven de schulte weer drie maanden de tijd om schriftelijk te reageren op hun eerder gedane verzoeken. Uiteindelijk wendde Jan Steenbergen Struuck zich op 14 juni 1665 (meer dan een jaar later!) tot de Etstoel met het verzoek om gecommitteerden ten overstaen van welcke het bloet van wegen mijn soons Gerrit Struuks ongluck muchte gesoent worden.
Als zodanig werden de etten van Dieverder dingspil aangewezen, behalve secretaris Struuck, die een oom van Gerrit was.
De Etstoel liet zich niet sturen. Pas op 24 februari 1668 kreeg de schulte van Havelte zijn zin. Zijn zoon mocht weer in Drenthe komen. Jan Steenbergen had een request overgelegd en mondelinge verklaringen afgelegd over het gebeurde op 10 maart 1661. De herbergier had eerst zijn zoon gruwelijk beledigd, gepest en uitgedaagd en daarna met een bloodt messe aangevallen en zo over het hoofd gesneden dat deze - om zich het lijf te redden - de overledene een wond had toegebracht. Hendrik Willems was de dag daarna gestorven. De attesten van de chirurgijns gaven aan dat de wond niet dodelijk was geweest maar ter contrarie geneeslijk sou sijn geweest indien de overledene niet hadde willen abstineren van gestaedich met den dranck sich te overlaeden, en de deeckens tegens het express verbott van de chirurgijns van het lijff te smijten, waardoor hij sich verkoldet zou hebben.
Met veel medische termen gelardeerd, wezen de heren er in hun attesten op, dat het Hendrik Willems’ eigen schuld was geweest dat hij overleed. Gerrit verklaarde dat hij een tijd buitenslands had moeten verblijven om niet in moeilijkheden te raken, maar de familie van het slachtoffer behoorlijk schadeloos had gesteld. Hij verzocht, op grond van de stukken, de attesten en de verstrekte rechtskundige adviezen, om toegang tot Drenthe.
Die werd hem na bestudering van de stukken verleend. Drost Van den Boetzelaer kon ermee instemmen, maar liet wél aanteken dat Gerrit Struuck nooit in eenige bedieninge van het recht en de Justitie sal mogen worden gebruickt en geemployeert …”
Vn (kind van IVf)
Machteld STRUUCK, ged. Enkhuizen 22 nov 1672, ovl. Meppel 17 december 1749, tr. 1e Meppel 19 februari 1693Johannes (Jannes) Alberts DWITERUS, ged. Meppel 24 juli 1661, bezembinder, ovl. tussen 29 sep 1710 en 1714, zoon van Johannes Dwiterus, rector van de Latijnse school te Meppel, en Jantje Everts van Rossum.[clxxxviii]
Uit dit huwelijk o.a.:
1. Jentje, ged. (d.v. ‘Jannes Dwiterus’) Meppel 29 nov 1693
2. Gerrit Struijck, ged. Meppel 23 juli 1699
3. Jan Struuck, ged. Meppel 14 augustus 1701
4. kind, ovl. (verdronken) Meppel 29 september 1710
Getuige bij doop: Johanna van Valckenstein. Machteld bij huwelijk ‘j.d. van Havelte’. Dwiterus bij huwelijk ‘jg. van Meppel’. Gieten lidmatenboek 6 juni 1684 ‘aangenomen jiffer Machtelda Struicks’. Meppel 26 october 1694 ‘tot nieuwe lidmaten aangenomen Jannes Albers en zijn vrouw Machtelt Struycks’ en ibid. 5 december 1694 burgerboek ‘Machtelt Geerts Struijk vr. v. Jannes Alberts’. Begraafreg. Meppel 29 april 1705 ‘is verluyt het kijnt van Jannes Albers is vrij van de kloecke (klok)’.
Op 7 oktober 1734 vond een proces plaats tussen Machteld Struuk, oud 60 jaar te Meppel, die ene Geesjen Beerents, vrouw van Jan Harmens Lanfrink, zou hebben aangeduid als een “hoere en todde” en op haar beurt door Geesjen zou zijn uitgemaakt voor “droncken beest, een hoere en hexe”.[clxxxix] In 1742 betaalt ‘Juffrouw Struuck’ te Meppel (4e rot) haardstedengeld 2-0-0. Jantje Everts van Rossum, moeder van Johannes Alberts Dwiterus, kreeg vóór haar huwelijk met Johannes Dwiterus een buitenechtelijke zoon Jan van Herman Bonnema, zoon van Anna Struuck (IIIb) en haar tweede echtgenoot Johan Albert(s) Bonnema, die zij te Meppel 12 okt 1656 liet dopen: “Jantien Everts van Rossum een soonken laten dopen daervan vrijwillig verclaert selbs Hermen Bonnema ter praesentie van goeden mannen de vader t’sijn.”[cxc]
Machteld STRUUCK tr. 2e Meppel 14 november 1714 Hendrik Arents.
Uit deze verbintenis mogelijk (vóór het huwelijk):
4. Lammigje, ged. Meppel 4 juli 1714
Doopboek Meppel:[cxci] ‘Lammigie, d.v. Magtelt Struik, ongehuwd’. Van der Veen vermeldt dat de kerkenraad daags nadien besloot dat “Mechtelt Struuk wegens gepleegde ontugtigheit uit de arme woning die haar vergunt is zal moeten vertrekken.”
Bij tweede huwelijk is Machteld ‘wed. van Jannes Alberts’; ‘Hendrik Arents, jg., beide van Meppel’.
Vo (kind van IVf)
Aleida STRUUCK, geb. ca. 1670-1674, tr. Hasselt 31 jan 1693 Johannes FREMEER.
Bij huw. Aleijda j.d. van Havelte, met attestatie van Havelte; Joannes Fremeer j.m. van Hasselt. Johannes Fremeer (Vremeer, Vremer, Vreemmeer, Vreemeer) uit Hasselt maakte als militair in dienst van de VOC diverse reizen naar Batavia op de hierna te noemen schepen:[cxcii] als adelborst (1697 Isselt – 1699 Oosterstein), als korporaal (1699 Oosterstein – 1703 Lands Welvaren), als ‘commandeur van de soldaten’ (1704 Geelvink – 1705 Spiegel) en als sergeant (1706 Spiegel – 1708 Barneveld). Als begunstigde van eventuele uitkeringen stond bij de reizen tussen 1699 en 1708 steeds vermeld ‘vrouw’ Alida Fremeer (Vrijmer, Volmeel, Vreemeer). Mogelijk is hij ook ‘Joannes Vremer’ uit Hasselt als adelborst (1710 Generale Vrede – 1714 Ouwerkerk), waarbij geen begunstigde wordt vermeld en de vermelding als adelborst (na de voorafgaande rangen) merkwaardig is.
Vp (kind van IVf)
Jan STRUUCK, geb. ca. 1675, begr. Amsterdam 24 mrt 1719, tr. 1e Amsterdam 1 juni (of: Amsterdam-Buiksloot 24 juni?) 1703 Anna HARTVELT, begr. Amsterdam 25 mrt 1717.
Uit dit huwelijk:
1. Petronella Struuck
2. Gerrit Struuck, tr. Amsterdam 8 jun 1731 Antje Veen[cxciii] (waaruit nageslacht).
3. Catharina Struuck, tr. Amsterdam N.N., ovl. Amsterdam
4. N.N. (uit 1e of 2e huwelijk), begr. Amsterdam 8 dec 1720
De afstamming uit 2e huwelijk van Gerhard Struuck en Trintien Roelofs en overige gegevens ontleend aan Van der Veen 2006, p. 87 en 90-91. De drie kinderen van Jan Struuck en Anna Hartvelt worden op 2 juni 1725 vermeld als wezen in het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam en als erfgenamen van hun grootmoeder Trintien Roelofs.
Jan STRUUCK tr. 2e Amsterdam 2 sep (of: Amsterdam-Buiksloot 18 sep?) 1718 Aletta BOEKHOUT.
Uit dit huwelijk:
Aletta tr. 2e (Amsterdam?) 3 apr 1732 Jan Huibers, weduwnaar van Margrete Wennink.
Vq (kind van IVf)
Geertruid STRUUCK, geb. ca. 1676, ovl. (verm. 4 mrt 1761) na 10 juli 1748, tr. voor 20 sep 1720 Willem ASSEN, ovl. 29 dec 1741.
Uit dit huwelijk onder meer een zoon Gerrit Struuk, geb. ca. 1725, ovl. na 10 juli 1748.
De afstamming uit 2e huwelijk van Gerhard Struuck en Trintien Roelofs is ontleend aan Van der Veen 2006, p. 87. Won. te Beilen. Na een vechtpartij met de buurman Jan Jansen Mulder in Beilen eist ‘Geertruit Gerrits Struuck’ van hem ‘100 Dalers’ schadevergoeding in een procedure bij de Etstoel.[cxciv] In december 1747 had zij namelijk de buurman aangetroffen terwijl deze op haar grond een ‘gruppe’ aan het graven was, waarna zij en haar zoon (die blijkt ‘Gerrit Struuk’ geheten te hebben) hem dit wilden beletten. Buurman had Geertruid ‘neergesmeten’ na ‘met een schoffel haar lincker arm in stucken te slaan’, en ook ‘hare soon Gerrit twe maal in de sloot gesmeten.’ Verweerder betoogde dat het in stukken slaan van de arm niet bewezen was, maar dat Geertruid en haar zoon ‘hem de schoefel zouden hebben ontwrongen op Beklaagdens eigen grond om hem het graven te beletten om sijn water te lossen’, en verder dat zij vanzelf gevallen zou zijn en dat haar zoon hem ‘soude hebben nagelopen en een gattien in het hoofd geslagen.’ Mulder verliest de zaak en wordt veroordeeld tot 75 gulden schadevergoeding + proceskosten.
Vr (kind van IVf)
Anna Wilhelmina STRUUCK, geb. ca. 1678 (vóór 4 mrt 1683), ovl. na 1721, vóór 3 dec 1732, tr. vóór april 1705 Gerrit Jans TAELEN, schoenmaker te Ruinen, geb. ca. 1675, ovl. na 1742, zoon van Jan Geerts (Taelen), schoemaker te Ruinen (ex patre Geert Taelen, schoenmaker te Ruinen), en N.N..
Uit dit huwelijk:
1. Jan Gerrits Talen , schoenmaker, geb. ca. 1700, tr. 1e Ruinen 24 okt 1723 (‘Jan Gerrits Talen, van Ruinen’) Coertien Willems, van Dwingelo), tr. 2e Ruinen 2 okt 1729 Hillegien Hendriks, j.d. van Lankhorst, uit welk huwelijk een dochter Anna STRUIK, ged. Ruinen 27 aug 1730[cxcv]
2. (vermoedelijk:) Gerrit STRUIK, geb. ca. 1707, tr. 1734 te Kolderveen als j.m. van Ruinen. Zie genealogie Struik nr. I, hierna p. 65
3. Otto Geerts, ged. Ruinen 14 sep 1710, schoenmaker aldaar. (Ook) zijn nageslacht voerde grotendeels de achternaam Struik
4. Tijmen Alberts, ged. Ruinen 17 dec 1713 (getuige Hillegjen Coops)
5. Egbertjen, ged. Ruinen 5 nov 1721[cxcvi]
In Ruinen wordt in april 1705 ‘Annegien Struuks, huisvrouw van Gerrit Schoemaker’, tot lidmaat aangenomen, en in 1709 wordt onder de lidmaten te Ruinen vermeld ‘Anna Wilhelmina Struijk’.
Haar afstamming uit 2e huwelijk van Gerhard Struuck (IVf) en Trintien Roelofs is bewezen bij Van der Veen 2006, p. 87 en 89. Blijkens akte van 2 juni 1725 hebben de erfgenamen van ‘Trijntien Sickinge’ de aan hen nagelaten Groefakker te Havelte verkocht aan Borchert Eijssen en Egbert Eijssen, pander te Havelte.[cxcvii] Daarbij verschijnt ‘Gerrijt Jans Taelen’ voor hemzelf en vanwege zijn kinderen. Bij deze verkoop blijkt dat Anna Wilhelmina Struuck een dochter is van Gerhard Struuck (IVf) en Trintien Roelofs Sikking. Verder verschijnen Willem Assen vanwege zijn vrouw Geertruid Struuck (Vq), een Jan Everts te Uffelte vanwege zijn kinderen alsmede de kinderen van Jan Struuck (Vp).
Gerrit Jans Taelen wordt naar zijn beroep ook aangeduid als ‘Gerrit Jans Schoemaker’. Geert Jans Schoenmaker diaken (1719) en kerkmeester (1721) te Ruinen.[cxcviii] In Ruinense momberschapsrekeningen van tussen 1710 en 1717[cxcix] is herhaaldelijk sprake van betalingen aan ‘Gerrit Schoemaker’ (ook ‘Gerrit/Gerrijt Jans’) voor een of meer paren schoenen of voor schoenlappen - waar blijkt dat een nieuw paar schoenen ca. 1 gulden kostte. Middels een akte dd. 3 december 1732 erkent ‘Gerrijt Jans Taelen’ aan zijn kinderen schuldig te zijn de bedragen die hij heeft ontvangen wegens verkopen van goed van zijn schoonmoeder (fl. 160) en van zijn overleden vrouw (fl. 400), en dat hun ‘nog daar en boven toekomt een vierde part van de boedel van mijn respectieve ouders aangeërft, bestaande uit vaste goederen’; hij verbindt zich aan ieder van zijn kinderen hun aandeel te betalen ‘als een ieder van mijn kinderen het vijf en twintigste jaar sal bereikt hebben, oft eerder mogten komen te trouwen’, voor welke toezegging hij middels de akte zijn goederen verbindt.[cc] Uit deze akte blijkt dat Gerrit Jans Taelen en Anna Struuck in december 1732 vier kinderen hadden die nog leefden (omdat ieder van hen ‘een vierde part’ toekomt van hun vaders erfenis). In 1742 doet ‘Geert Jans Schoemaker tot Ruinen’ aangifte van de 40e penning wegens de verkoop aan Albert van Hees, optredend als hoofdmomber over ‘Margrieten Talen’, van een ‘stukkien land onder Ruinen’ voor fl. 400.[cci]
Dat Gerrijt Jans Taelen de zoon moet zijn van Jan Geers, schoenmaker te Ruinen, blijkt uit de haardsteden-registers van Ruinen: op dezelfde plaats[ccii] waar van 1744 - 1774 zijn zoon Otto Gerrits,[cciii] die ook schoenmaker was, woonde (en in 1784 nog diens weduwe), woonde in 1672 “Jan Geers” en in de jaren 1691, 1692, 1693 en 1694 diens weduwe, van wie in 1693 wordt vermeld dat zij is “doende exerceren neringe van schoenmaeker”.
Haar overleden man Jan Geers moet dus ook schoenmaker geweest zijn; schoenmaker is een mannenberoep, en aannemelijk is dan ook dat de weduwe het bedrijf van haar overleden man heeft laten voortzetten (‘doende exerceren’). Het ligt dan voor de hand dat Gerrijt Jans Taelen (op enig moment na 1693) zijn vader in het beroep van schoenmaker is opgevolgd en ook op diezelfde plaats heeft gewoond.
Zijn vader Jan Geers op zijn beurt moet, gelet op de verwantschap in voor- en achternamen, beroep en woonplaats Ruinen, een zoon zijn geweest van Geert Taelen, eveneens schoenmaker, die als ‘Geert Taelen Schoenmaeker’ in 1646 te Ruinen wordt aangeslagen voor grondschatting op een keuterij met bijgebouwen en twee percelen land met een waarde van f 1062.
* *
*
I (kind van Anna Wilhelmina Struuck (Struuck Vr, van p. 67) en Gerrit Jans Taelen)
Gerrit STRUIK, geb. tussen 1700 en 1709, ovl. tussen 1748 en 1754, tr. Kolderveen 7 mei 1734 Hendrikje Jans, ovl. na 1774.
Uit dit huwelijk:
1. Jan, gedoopt Kolderveen 20 februari 1735 (jong overleden)
2. Jan (*1736), volgt IIa
3. Arend, ged. (‘Arend Struik’) Kolderveen 24 november 1737
4. Anna, ged. Kolderveen november 1741 (verm. jong overleden)
5. Gerrit, gedoopt Kolderveen 1 april 1745 (verm. jong overleden)
6. Gerrit, gedoopt Kolderveen 8 januari 1747
7. Anna, ged. Kolderveen 5 juni 1748
Dat Gerrit Struik een zoon is van Anna Wilhelmina Struuck en Gerrit Jans Taelen (zie p. 63) is aannemelijk op grond van de volgende omstandigheden: (i) de vermelding van Ruinen als herkomst van Gerrit bij zijn huwelijk in 1734, terwijl in die tijd te Ruinen geen anderen met de naam Struik/Struuck worden aangetroffen dan genoemd echtpaar; (ii) de overeenstemming in voornamen aan beide zijden: genoemd echtpaar had reeds een oudste zoon Jan (volgens gebruik genoemd naar de vader van de vader), verder jongere zoons met andere voornamen, dus Gerrit zal verm. de tweede zoon zijn, volgens gebruik genoemd naar de vader van de moeder (schulte Gerhard Struuck, nr. IVf); (iii) de vernoeming van Gerrit Struik naar grootvader Gerhard Struuck inclusief diens achternaam is een verschijnsel (‘springnaam’) dat in die tijd vaker voorkomt,[cciv] en ook in de familie: ook Anna Wilhelmina’s zuster Geertruid Struuck (Vq; zie aldaar), gehuwd met Willem Assen, noemde een zoon ‘Gerrit Struuk’ naar zijn grootvader Gerhard Struuck, en Gerrit Struiks (veronderstelde) oudste broer Jan Gerrits Thalen noemde zijn dochter naar zijn moeder ‘Anna Struik’; (iv) de leeftijd van Gerrit Struik: hij trouwt in 1734, en aangezien mannen meestal trouwden vanaf hun 25e jaar, destijds de meerderjarigheids-leeftijd, zal hij geb. zijn voor 1709, wat verklaart dat zijn doop in Ruinen niet te vinden is aangezien de doopboeken van Ruinen juist over het tijdvak 1700-1710 nogal veel hiaten vertonen; zie ook Van der Veen 2006, p. 89 die opmerkt dat het echtpaar Taelen-Struuck in het bedoelde tijdvak vermoedelijk nog wel meer kinderen kreeg; (v) Gerrit Struik noemt zelf een zoon (zij het niet de eerste zoon) Gerrit, wat kan verwijzen naar (groot-) vader Gerrit Jans Taelen, en zijn eerste dochter Anna (voluit, niet het veel gebruikelijker ‘Annigjen’), hetgeen kan verwijzen naar (groot-)moeder Anna Struuck.
Gerrit Struik wordt bij zijn huwelijk genoemd als ‘jonge man van Ruinen, tegenw. op Nieuveen’ (Nijeveen); Hendrikje Jans bij huwelijk ‘jonge dochter van Kolderveen’. Hendrikje Jans van Dinksterveen in juli 1734 te Kolderveen ‘tot ledematen nae voorgaende onderwijsinge aengenomen’. Doop 1735 van de eerste zoon Jan: ‘Gerrit Struik sijn kind gedoopt en genaamt Jan’, waarachter staat geschreven ‘obiit’ (is heengegaan). Doop 1736: ‘Gerrit Struyk zijn kind ged: en gen: Jan Struyk’. Doop 1737: ‘Gerrit Struick zijn kind ged: en gen: Arend Struick’. Doop 1741: ‘Gerrit Struijks zijn kind ged: en gen: Anna Struijks’. Doop 1745: ‘Gedoopt Gerrit Struijck, zoon van Gerrit Struijck’. Doop 1747: ‘Gedoopt Gerrit Struijk, zoon van Struijk Gerrits’. Doop 1748: ‘Gedoopt Anna Struijk, dogter van Gerrit Struijk’. Alle kinderen (behalve de eerste) kregen dus bij de doop uitdrukkelijk de achternaam Struik. In 1742 betaalt ‘Struuck Jans’ in Kolderveen haardstedengeld (f 1-0-0) en in 1754, 1764 en 1774 ‘Gerrit (in 1774: ‘Geert’) Struuk’s weduwe’. Zij betaalt als ‘keuter’ f 1-0-0. Gerrit Struik en later zijn weduwe woonden tussen 1742 en 1774 steeds op dezelfde plaats in Kolderveen, naast de pastorie; hun buurman ter andere zijde was in 1742 t/m 1764 de kleermaker Jan Arents (Snijder) en in 1774 diens zoon Arent Jans Snijder. In 1778 verkopen de kinderen van Gerrit Struik het huis (‘een keuterij op Colderveen’) voor f 806 aan (de genoemde (oud-)buurman?) Jan Arents.[ccv]
IIa (kind van I)
Jan STRUIK, ged. Kolderveen 15 april 1736, turfmaker, ovl. Wanneperveen 24 januari 1814, tr. Wanneperveen (na ondertr. ald. 18 mrt[ccvi]) 4 april 1763 Annegjen Hendriks NIJMEIJER, ged. Wanneperveen 14 oktober 1742, ovl. Wanneperveen 29 april 1810, dochter van Hendrik Everts Nijmeijer en Hillegjen Frens.
Uit dit huwelijk:
1. Gerrit (* 1766), volgt IIIa
2. Jentje (* 1769), volgt IIIb (p. 75)
3. Hendrik Jans STRUIK, ged. Wanneperveen september 1772 (verm. overl. vóór 1810)
Bij huwelijk hij van Kolderveen, zij van Wanneperveen. Getuige bij doop Gerrit 1766: Jentje Hendriks. In 1779 verkopen Jan Struik en Roelof Alberts (= de latere echtgenoot van Jentje Struik (IIIb)?) voor f 600 een stuk veen aan Caspar, Lucas en Anthony Schukkingh.[ccvii] Bij de volkstelling 1795 geeft Jan Struuk te Wanneperveen, turfmaker, wonend in de Middelkluft, twee personen op. Bij de volkstelling van 1811 te Wanneperveen ‘Jan Gerrits Struik, arbeider’.
Annigje Nijmijer doet in 1773 belijdenis, in de kerk te Wanneperveen: ‘den 6. April zijn na voorgaande belijdenis tot ledematen aangenomen’ Annegjen Hendriks, vr. van Jan Struik.’ Bij haar overlijden in 1810 laat zij na ‘één kind en één kindskind’ (d.w.z. Jentje en Hendrik Gerritszn.). Hendrik Everts Nijmeijer is turfboer in de Middelkluft; vijf van zijn zoons vestigen zich tussen 1760 en 1770 als veenbaas in Oude Haske (Friesland).[ccviii]
IIIa (kind van IIa)
Gerrit STRUIK, ged. Wanneperveen 13 april 1766, turfschipper, ovl. voor 25 okt 1800, tr. (na ondertr. Meppel 23 april 1790) Aafje Hendriks VOS, geb. Zwartsluis 15 februari 1769, ovl. Deventer 24 juli 1852, dochter van Hendrik Vos en Jentje Franken Stam (Stamp).
Uit dit huwelijk:
1. Anna STRUIK, ged. Deventer (Lebuïnuskerk) 10 september 1794
2. Hendrik (* 1796), volgt IVa
Bij doop Anna ‘Gerrit Jan Struik’ en ‘Aafje Hendriks Vos’. Te Deventer wordt 19 juni 1796 in de Broederenkerk begraven de schippersknecht Lambert Poep, knecht van ‘turfschipper Gerrit Struuk’. Deze was ‘opgevischt uit den IJssel bij den Langebrug, zijnde dezelve van het schip gevallen en alzo verdronken.’ Bij ondertr. Meppel: ‘beide alhier’, Gerrit j.m. van Wanneperveen, en: getrouwd te Deventer of Olst.
Getuige bij doop Aafje Vos: Aaltje Franken. Aafje Vos tr. 2e Zwartsluis 25 okt 1800 Albert Jans Doggen (Doggenaar), turfschipper (1818), weduwnaar van Geertruijt Arends (Hogeveen), geboren en wonend te Hoogeveen; zij wordt daarbij vermeld als Aaltje (sic) Hendriks Vos, won. te Meppel. Bij ovl. ‘Afien Vos’, wonend in de Nieuwstraat, nr. 367.[ccix]
IVa (kind van IIIa)
Hendrik STRUIK, geb. Wanneperveen 23 mei 1796, ged. (getuige Jentje Franken) Zwartsluis 25 mei 1796, schipper, ovl. Deventer 17 maart 1878, tr. 1e Zwartsluis (na o.tr. ald. 12 apr) 24 april 1818 Aaltje STAM, geb. Wanneperveen 16 januari (ged. aldaar 21 jan) 1798, ovl. Deventer 9 oktober 1847, dochter van Hendrik Klaassen Stam, turfmaker, en Aaltje BerteldsBoxen.
Uit dit huwelijk:
1. Gerrit, geb. ca. 6 december 1819, ged. Zwartsluis 26 december 1819, ovl. Zwartsluis (‘oud zeven weken’, ‘te zijnen huize, staande in Wijk 2 No 101’ ) 24 januari 1820
2. Gerrit, geb. Deventer 21 december 1820, in doopboek Zwartsluis 14 januari 1821 ‘geb.datum onbekend, gedoopt te Deventer’), ovl. Deventer (‘in een huis aan de Welle’, no 2242) 17 mei 1827
3. Hendrik (* 1823), volgt Va
4. Albert (* 1826), volgt Vb (p. 66)
5. Gerrit, geboren Deventer 18 november 1831, ovl. Deventer (in het huis aan de Welle, no 2242) 26 december 1838
Schipper (1820, 1852), in 1850 ook ‘zonder beroep’. Bij ovl. zoon Gerrit 24 jan 1820 in Zwartsluis ‘te zijnen huize, staande in Wijk 2 No 101’. maar bij belijdenis Zwartsluis 4 feb 1820 vermeld als Hendrik Struik ‘te Deventer’.
Testeert 1845, 1872, 1877. Hendrik Struik koopt 1843 aan de Bokkingshang in Deventer de helft van een pakhuis te Deventer, in 1844 een pakhuis en erf naast het vorige en in 1866 een gedeelte erf en pakhuis, dit alles in 1878 in zijn nalatenschap ‘en daarop vier woningen en keukentje met open plaats’, toen kad. sectie E nrs. 2949, 2950, 3571 en 4598 (of 3572?), toen geschat op f 1200,-. Hij was enig eigenaar van deze erven geworden door uitkering van hun geheel moederlijk erfdeel aan zijn zoons Hendrik en Albert.
Hendrik Struik verkoopt 26 okt 1854 zijn schip, de praamschuit ‘Twee gebroeders’, aan zijn zoon Albert voor f 2000,-. Hij koopt 1874 elf roeden bouwland te Twello (overgeschr. Arnhem 7 dec 1874 deel 607 no. 24), ‘die daarop een huis heeft doen bouwen’, in 1878 ‘in huur bewoond door Van der Heyden’ (echtgenoot van zijn kleindochter Aaltje Struik, VIb) en later aangeduid als ‘erf met huis, werkplaats en tuin aan den Straatweg te Twello’ (kad. Twello sectie B no. 1473), in openbare veiling verkocht 1884 voor f 2.075.
Erft in 1876 f 7924,79 van Klaasje Vos, zuster zijner moeder, na ovl. van haar weduwnaar J.W. Hekkers (Klaasje Vos, geb. Genemuiden 11 sep 1778, ovl. Deventer? 25 dec 1863, d.v. Hendrik Vos en ‘Jentjen Stamp’, tr. Deventer 23 jan 1812 Jan Willem Hekkers, schipper, geb. Veessen (Heerde) 2 juli 1777, ovl. Deventer? 5 mrt 1876). Tot de nalatenschap van Hendrik Struik (1878) behoorden naast de genoemde onroerende zaken drie graven op de begraafplaats Deventer, tien hypothecaire schuldvorderingen, vier certificaten van inschrijving op het Russisch grootboek (5% 1855) à 500 roebels in zilver en de inboedel, waarde f 821,17, alsmede boeken (thans nog in bezit van Hendrik Struik te Utrecht) als ‘16 predicatiën van Mr Christophorus Love’ (Utrecht 1651), ‘Het nieuwe Jerusalem gebouwd op het fondament der Apostolen’ (Amsterdam 1712), ‘Historie der regeringe van Lodewyk den XIV.’ (Amsterdam 1718) en ‘Johan Bunjans Christens reize na de eeuwigheit’ (Groningen 1738).
Hendrik STRUIK tr. 2e Zwolle 1 november 1850 Jacoba Cornelia VAN NOORT, ged. Boxtel 29 juli 1810, ovl. Deventer 16 januari 1892, dochter van Wilhelmus Johannes van Noort, Rijksontvanger te Boxtel, en Cornelia Johanna Oudemans en weduwe van Arend Brune.
Uit dit huwelijk:
1. Aafje, geb. Deventer 5 januari en ovl. ald (‘in een schip, liggende in de Haven’) 8 januari 1852 (één van tweeling, de ander (ook een meisje) dood geboren, samen begraven in één kistje).
Jacoba Cornelia bij huwelijk weduwe van Arend Brune, kantoorbediende te Zwolle, ovl. Rijssen 19 sep 1849. Zij werkte volgens familieoverlevering op kantoor bij Van Rees Thee Import en Opslag aan de Thorbeckegracht te Zwolle.
Jacoba Cornelia testeert in 1889. Tot haar nalatenschap in 1892 (waarde ruim f 7.900) behoorden o.a. ‘1 billet van f 10,-, gesloten in een blikken trommel en in Nederlandsche muntspeciën f 211,51½’, 16 obligaties Spoorwegmaatschappij Wladikawkas (4% 1855) ‘elk groot 20 ponden sterling of f 236,-’ en de inboedel van haar huis in de woonkamer, gang, plaats, keuken, bovenvoorkamer, alkove en zolder, w.o. zilverwerk en klein zilver, getaxeerd f 29,10. Op 23 feb 1892 werden in publieke veiling verkocht: de vier huizen aan de Haven van de erven wed. Struik, aan schipper A. de Vries voor f 3050,-.
De vader van Jacoba Cornelia, Wilhelmus Johannes van Noort (geb. Deurne, tr. ald. 25 juli 1809, ovl. Twello 24 jan 1857), was zoon van Adrianus Alberts van Noort, secretaris van President en Schepenen van Bakel en Milheeze (N.Br.) en (tr. Deurne 14 sep 1774) Johanna Barbara Theodora Wijchgel.
Struuk-met-de-hoed
De familie-overlevering wil dat Hendrik Struik (IVa) de bijnaam ‘Struuk met de hoed’ droeg (uitgesproken op z’n Deventers, met langerekte oe-klank), kennelijk vanwege een opvallend hoofddeksel. Van hem wordt ook een verhaal verteld over zijn baldadig optreden tijdens het bezoek van keizer Napoleon aan Deventer op 28 oktober 1811. Hendrik was toen 15 jaar. Keizer Napoleon, die in 1811 Nederland had ingelijfd bij Frankrijk na heenzending van zijn broer Lodewijk Napoleon als ‘Koning van Holland’, was in Nederland aanzienlijk minder geliefd dan zijn broer, bijgenaamd de ‘Conijn van Olland’ of ook ‘De Lamme’, vanwege een mank been en een verlamming aan zijn rechterhand. Voor het keizerlijk bezoek aan Deventer had het stadsbestuur zogeheten ‘schreeuwers’ ingehuurd, die tegen betaling langs de route enthousiast “Vive l’ Empereur! ” moesten roepen. Struuk-met-de-hoed stond – wellicht gelokt door de beloning – langs de weg, maar kon de voorgeschreven leus toch niet over zijn vaderlandse hart verkrijgen en riep in plaats daarvan “Lève de Lamme z’n breur! ”
Va (kind van IVa)
Hendrik STRUIK, geb. Deventer 13 september 1823, schipper, ovl. Avereest (‘aan boord van het vaartuig, liggende in de Dedemsvaart in wijk D’) 6 september 1866, tr. Deventer 19 september 1850 Roelofje MINNEN, geb. Zwartsluis 6 november 1821, ged. ald. 18 november 1821, ovl. Deventer 18 juli 1876, dochter van Adam Minnen, schipper, en Geertruid Roelofs Doggenaar.
Uit dit huwelijk:
1. Aaltje (* 1851), volgt VIa
2. Adam, geboren Olst 12 nov 1852, ovl. Deventer (‘in een huis aan de Bokkingshang’) 6 april 1874, schipper (1874), bij ovl. ongehuwd en wonend te Deventer.
3. Hendrik, geboren Deventer 22 aug 1855, ovl. ald. (‘in een schip, liggende in de Haven’) 27 januari 1856
4. Hendrik, geboren ... okt/nov 1856, ovl. Deventer (‘oud drie maanden’, ‘in een schip, liggende in de Haven’) 7 februari 1857
5. Klasina Johanna, geboren Zwolle 2 jan 1858, ovl. Zwolle 15 mei 1859
6. Hendrik Gerrit, geboren Deventer 12 feb 1860, ovl. Rhenen 8 mei 1860.
Hendrik voldeed aan zijn dienstplicht door plaatsvervanging. Schippersknecht (1850), schipper (1850 bij huw., 1874), wonend te Deventer (1850, 1858, 1874). Hij noemde zich, ter onderscheiding van zijn vader, Hendrik Struik H.zn.
In huw. akte: ‘vader van de bruid ook Adam Minnes’, Geertruid Doggenaar ‘schipperse’. ‘Roelofje Minnes’ in 1874 wonend te Deventer zonder beroep.
VIa (kind van Va)
Aaltje STRUIK, geb. Deventer 30 juni 1851, ovl. Steenwijk 22 aug 1932, tr. Deventer 3 november 1881 WillemGROENINK, mandenmaker, geb. Steenwijk 1836 of 1837, ovl. (mogelijk) Steenwijk 1895, zoon van Andries Groenink, mandenmaker, en Geesien Mansveld.
Aaltje Struik dienstmeid, wonende te Deventer (1878). W. en A. Groenink-Struik wonen 1892 te Steenwijk.
Willem Groenink mandenmaker (1881, 1892).
* * *
Vb (kind van IVa)
Albert STRUIK, geb. Deventer 15 juli 1826, schipper, koopman, ovl. Deventer (‘in het huis, No 2546, staande in de Roggestraat’) 4 februari 1863, tr. Zwartsluis 2 maart 1847 Arendina VAN DIJK, geb. Zwartsluis 17 april 1822, ovl. Deventer 8 april 1871, dochter van Meindert Arends van Dijk, schipper, en Niesje Herms Buit.
Uit dit huwelijk:
1. Aaltje (* 1847), volgt VIb
2. Aafje, geb. Deventer 7 juni 1849, ovl. Deventer (‘in het huis, staande aan de Haven’) 25 maart 1850
3. Aafje (* 1850), volgt VIc (p. 75)
4. Niesje, geboren Deventer 28 februari 1852, ovl. Deventer (‘in een schip, liggende in de Haven’) 1 oktober 1853
5. Hendrik (* 1854), volgt VId (p. 75)
6. Meindert, geb. Deventer 1 december 1855, ovl. Zwolle (‘aan boord van het vaartuig, liggende in de Willemsvaart’) 31 december 1857
7. Niesje, geboren Deventer 30 december 1858, ovl. Deventer (‘in het huis, No 2546, staande in de Roggestraat’) 26 juni 1863
8. Jacoba Cornelia (* 1860), volgt VIe (p. 75)
9. Klasina Johanna, geb. Deventer 2 dec 1861, ovl. Deventer (‘in het huis, No 2546, staande in de Roggestraat’) 30 april 1863.
Schipper, wonend te Deventer (1847, 1858, o.a. schip ‘Cosmopoliet’), koopman (1860, 1863[ccx]).
Koopt Deventer 26 oktober 1854 van zijn vader ‘Hendrik Struik Sr., wonende te Deventer’ de ‘Praamschuit genaamd de Twee Gebroeders, groot volgens Meetbrief dd 24 Augustus 1852, Nº 187, 68 tonnen, met daarbij behoorende zeilen, ankers, touwen enz.’ voor f 2.000.
Na overlijden Albert Struik worden op 14 en 26 aug 1869 openbaar geveild (zijn?) huizen aan de Prinsenplaats, kad. sectie E 4955 en 4956, verkocht aan de firma Gt. Schimmelpenninck & Co. (wijhandelaars) voor f 3150,-.
Arendina van Dijk in 1858 zonder beroep, in 1869 ‘turfverkoopster’, woont 1865 Deventer in de Roggestraat.
VIb (kind van Vb)
Aaltje STRUIK, geb. Deventer 28 oktober 1847, ovl. Deventer 17 oktober 1913, tr. Deventer 12 maart 1868 Willem VAN DER HEIDEN, meester schilder, geb. Twello (Voorst) 1842 of 1843, ovl. na 17 oktober 1913, zoon van Heimerik van der Heiden, schilder, en Vorlina Benjamins.
W. en A. van der Heiden-Struik wonen 19 feb 1872 Grote Overstraat te Deventer (eigendom van Hendrik Struik (IVa), waarde daarvan in 1872 getaxeerd op f 3.750), in 1876 en 1878 vermeld als wonend te Twello (huis aan de Straatweg van H. Struik IVa), 1892 weer te Deventer.
Willem van der Heiden ‘schilder’ (1868), ‘verwer’ (1869) en ‘meester-schilder’ (1892).
VIc (kind van Vb)
Aafje STRUIK, geb. Deventer 23 juli 1850, ovl. Deventer 16 jan 1934, tr. 1e Deventer 5 mei 1869 Jacob Asje VAN DER WAARDE, meubelmaker, geb. Deventer 9 aug 1845, ovl. Deventer 20 april 1872, zoon van Reinier van der Waarde, meubelmaker (‘kastemaker’), en Hendrika van Enk.
J.A. van der Waarde meubelmaker (1864), en kastenmaker, wonende te Deventer (1869)
Aafje STRUIK tr. 2e Deventer 18 mei 1876 Hendrikus ROUWENHORST, koetsier, stalhouder, geb. Olst 5 jan 1848, ovl. Deventer 16 jan 1920, zoon van Jan Rouwenhorst, landbouwer, en Hendrika Kiezenbrink.
Hendrik Rouwenhorst koetsier (1878, wanneer hij aangifte doet van het overlijden van Hendrik Struik (IVa)), stalhouder (1892, 1910), winkelier (1912).
VId (kind van Vb)
Hendrik STRUIK, geb. Deventer 4 mei 1854, schipper, koopman, ovl. Deventer 13 februari 1926, tr. Deventer 10 februari 1876 Grietje DE JONGE, geb. Deventer 24 maart 1854, ovl. Deventer 30 april 1935, dochter van Cornelis de Jonge, schipper, en Grietje Slagter.
Uit dit huwelijk:
1. Albert (* 1876), volgt VIIa.
Schipper (1876, 1878, 1892, o.a. praam ‘Vrouw Grietje’), brandstoffenhandelaar en handelaar scheepsbenodigdheden, oprichter en lid fa. H. Struik & Zoon (1 april 1896), koopman (1913). Ouderling Geref. kerk (B) Deventer (1913).
Hij was (o.a. 1895, 1899) penningmeester en voorzitter van schippersvereniging ‘Schuttevaer’, bestuurslid (o.a. 1902) van de afdeling Deventer van (Nederlandsch Werkliedenverbond) ‘Patrimonium’, voorzitter (o.a. 1905) van de Anti-revolutionaire propagandaclub ‘Luctor et Emergo’ en in februari 1907 mede-oprichter en bestuurslid van de afd. Deventer van de Vereeniging van Nederlandsche Patroons ‘Boaz’. Als lid van de afd. Deventer van de Ned. Vereeniging tot bevordering van Zondagsrust deed hij ter vergadering van 15 feb 1895 een voorstel tot het bevorderen van sluiting van sluizen op Zondag. In 1904 vindt openbare aanbesteding plaats van ‘het afbreken van en het bouwen van een pakhuis met bovenwoningen aan de Bokkingshang voor H. Struik & Zoon’. Van de negen ontvangen inschrijvingen, voor prijzen tussen f 5556 tot f 7104, werd het werk gegund aan de laagste inschrijver, C. Peteri Jr. Op 22 juni 1907 wordt in het Deventer Dagblad bekend gemaakt dat met No. 377 op het telephoonnet Deventer is aangesloten: H. Struik & Zn., Brandstoffenhandelaren en Scheepsbevrachting.
VIe (kind van Vb)
Jacoba Cornelia STRUIK, geb. Deventer 9 maart 1860, ovl. Deventer 13 dec 1940, tr. Deventer 22 november 1883 JanBLOEMINK, timmerman, geb. Deventer 1855 of 1854, ovl. Deventer 1 sep 1924, zoon van Jan Bloemink, verver, en Trientien Kempe.
Jacoba Cornelia kwam op haar 16e (sinds 25 juli 1876) vanuit Voorst bij haar grootouders in Deventer aan de Bokkingshang wonen. Vermeld als dienstmeid, wonende te Deventer (1878). J. en J.C. Bloemink-Struik wonen te Deventer (1892).
VIIa (kind van VId)
Albert STRUIK, geb. 2 december 1876 Deventer, schipper, koopman, ovl. Deventer 21 februari 1913, tr. Deventer 4 mei 1899 Fenneke WEULINK, geb. Wijhe 24 augustus 1875, ovl. Markelo 18 maart 1945, dochter van Gerrit Jan Weulink, schoenmaker te Wijhe, en Gerritje Proper. Zij hertr. Hendrik Ernst August Schilpzand, irisbollenkweker, weduwnaar van Maria Catharina Schrijver.
Uit dit huwelijk:
1. Hendrik (* 1900), volgt VIIIa
2. Gerritje (* 1904), volgt VIIIb
Schipper (1899, 1902, praam de ‘Vrouw Grietje’), brandstoffenhandelaar, lid fa. H. Struik & Zoon (1896). Diaken geref. kerk Deventer. Kocht Deventer 4 mei 1899 met zijn vrouw (de dag van hun huwelijk) ‘van hunne ouders’ Hendrik Struik en Grietje de Jonge ‘het Praamschip genaamd de Jonge Albert’ met inventaris en boot voor f 1.200, af te betalen met f 50,- per jaar tegen 4% rente. Eerder dat jaar had zijn vader het schip ‘in ’t ijzer’ laten zetten bij J. van Aller Gz. te Hasselt voor f337,50.
Hij was lid van schippersvereniging ‘Schuttevaer’, lid en (o.a. 1906) voorzitter van de Anti-revolutionaire propagandaclub ‘Luctor et Emergo’, voorzitter (en kort voor zijn overlijden in 1913 benoemd tot ere-voorzitter) van de A.R. Kiesvereeniging ‘Nederland en Oranje’ te Deventer, sedert de oprichting op 27 mei 1911 bestuurslid van de Coöperatieve Spaar- en Credietbank voor den Middenstand voor Deventer en Omstreken, bestuurslid (o.a. 1912) van de afd. Deventer van Nederlandsch Werkliedenverbond ‘Patrimonium’ en bestuurslid (o.a. 1912) van de Patroonsbestuurdersbond, tevens lid van haar commissie tot voorbereiding van de oprichting van een Handelsschool. Hij schreef korte beschouwende artikelen (columns) onder pseudoniem ‘Davo’ in het Deventer Dagblad. Als jongeman won hij regelmatig prijzen met schaatswedstrijden, onder andere op 18 dec 1890 bij de hardrijderij op ‘de electrisch verlichte baan der IJsclub’ (met 414 deelnemers tussen 12-16 jaar) de eerste prijs, een horloge met ketting.
Fenneke Weulink tr. 2e Deventer 24 mei 1932 Hendrik Ernst August Schilpzand, irisbollenkweker (geb. Hillegom 1866/67, ovl. Apeldoorn 16 jan 1937, z.v. Jan Schilpzand, bloemist, en Johanna Margaretha Telkamp en weduwnaar van Maria Catharina Schrijver), met wie zij woonde te Apeldoorn.
VIIIa (kind van VIIa)
Hendrik STRUIK, geb. Deventer 17 februari 1900, ondernemer, ovl. Schalkhaar (gem. Diepenveen) 24 februari 1970 tr. Soest 4 oktober 1921 Johanna Hendrica VAN DER WOUDE, geb. Utrecht 10 december 1899, ovl. Schalkhaar (gem. Diepenveen) 16 december 1964, dochter van Gerrit van der Woude, zadelmaker, en Johanna Hendrica van de Vooren.
Uit dit huwelijk:
1. Albert Samuel Abraham (1926-2006)
2. Johanna Hendrica (1928-2012)
3. Fenna Margrietje (1930-2016 )
4. Gerrit Hendrik (1932-2002)
5. Hendrika Johanna (1933-2006)
6. Margaretha (*1934)
7. Froukje Johanna Albertina (*1937)
8. Hendrik (*1940)
9. Willem Victor (*1942)
10. Theodora Jacoba (*1944)
Ondernemer, directeur en firmant (c.q. aandeelhouder) o.a. H. Struik & Zoon, Struik & Werle, Vereenigde Brandstoffen-handel, ‘De Humber’ Handelmaatschappij, Chemische Industrie en Handelmaatschappij Polychema, Bestoil en Knopenfabriek De Atlas. Hij was ouderling en diaken geref. kerk Deventer, bestuurslid Chr. Mulo te Deventer, Chr. Lyceum te Zutphen, mede-oprichter en penningmeester Ned. Gideons Vereniging.
Johanna Hendrica van der Woude was onderwijzeres te Renswoude (1919) en Ruurlo (1920).
* * *
VIIIb (kind van VIIa)
Gerritje STRUIK, geb. Deventer 9 april 1904, ovl. Markelo 3 mrt 1978, tr. Deventer 31 aug 1928 Ds George ChristiaanSCHELLENBERG, predikant, geb. Amsterdam 27 sep 1894, ovl. Markelo 21 mrt 1958, zoon van Johan Frederik Rudolf Schellenberg, godsdienstleraar, en Christina Helena Elisabeth van Steenhoven.
Gerritje Struik ‘kantoorbediende’ (1926), woonde 1928 Gedempte Gracht 26 te Deventer, oprichtster (1945) Hervormde Vrouwen Vereniging (H.V.V.) te Markelo.
Schellenberg N.H. predikant te De Cocksdorp (1920-1925) en Markelo (1925-1947).
* * *
IIIb (kind van IIa, van p. 66)
Jentje STRUIK, geb. Wanneperveen 27 februari 1769, ovl. Meppel 13 december 1821, tr. Meppel 5 januari 1791 Roelof Alberts, sjouwer, dagloner, ged. Wapsterveen 17 maart 1754, ovl. Meppel 3 oktober 1828, zoon van Albert Klaassen en Hillegien Roelofs.
Uit dit huwelijk:
1. Hillegien, ged. Meppel 3 april 1791, ovl. Groningen 26 nov 1867, tr. (‘Hillegien Roelofs Alberts’) Groningen 9 juni 1822 Jan Corbach, timmerman, geb. Groningen 5 apr 1799, z.v. Theodorus Corbach, timmerman, en Grietje Heeres. Zij won. Groningen (1823). Hilligien bij huw. dienstmeid.
2. Jan Roelofs Alberts STRUIK (* 1793), volgt IVb;
3. Annechien Roelofs, ged. Meppel 22 februari 1797, ovl. Meppel 29 januari 1815 (‘dienstmeid’)
4. Albert Roelofs, geb 1799 of 1800, ovl. Meppel 20 mei 1813
5. Gerrit Roelofs Alberts STRUIK (* 1803), volgt IVc;
6. Janna Roelofs, geb 1804 of 1805, ovl. Meppel 14 juni 1815
7. Egbert Roelofs Alberts, Meppel 21 februari 1812, ovl. ald. 21 december 1812
Getuige bij doop Jentje Struik: Jentje Hendriks.
De zoons Jan en Gerrit voerden de achternaam STRUIK, en ook hun vader Roelof Alberts wordt in akten BS in 1823, 1824 en 1833 vermeld als Roelof Alberts STRUIK!
Jentien Jans STRUIK, ‘geb. van Wesperveen, vr. v. Roelof Albers, geb. v. Wasperveen’, ingeschreven in burgerboek Meppel 12 januari 1791. Jentje in haar overlijdensakte (1821) genoemd als ‘arbeidster’.
In 1779 verkopen Roelof Alberts en Jan Struik voor f 600 een stuk veen aan Caspar, Lucas en Anthony Schukkingh.[ccxi] Roelof Alberts in akten BS vermeld als ‘sjouwer’ (1812) en ‘arbeider’ (1812, 1822) en bij ovl. (1828) als ‘dagloner’. Roelof Alberts tr. 2eMeppel 23 juni 1824 Aaltje Harms KRUIN, d.v. Harm Roelofs Kruin en Margje Wolters en weduwe van Roelof Bontekoe (andere bron: weduwe van Jan Lohuis, Aaltje ‘arbeidster’, wonende te Meppel). Zijn ouders (‘Albert Clasen en Hilligjen Egbert’) tr. Wapsterveen 17 maart 1754, beide van Wapsterveen.
IVb (kind van IIIb)
Jan (Roelofs Alberts) STRUIK, ged. Meppel 27 november 1793, ovl. Meppel 4 januari 1878, tr. Meppel 18 oktober 1823Annegien VAN LEMEL, geb. Meppel 1796 of 1797, ovl. Meppel 15 juli 1843, dochter van Koert van Lemel en Hendrikjeter Stal.
Uit dit huwelijk vermoedelijk geen nageslacht.[ccxii]
In successiememorie van Jentje Jans Struik (mei 1823) vermeld als ‘Jan Roelofs’, bij huw. (okt 1823) als ‘Jan Roelofs Alberts Struik’, en bij overlijden (1878) en bij ovl. echtgenote (1843) als ‘Jan Struik’. Hij woont te Meppel N° 219 (1823).
IVc (kind van IIIb)
Gerrit Roelofs Alberts STRUIK, geb. Meppel 24 april 1803, kantoorbediende, ovl. Meppel 24 mei 1823.
In successiememorie van Jentien Jans Struik (1823) vermeld als ‘Gerrit Roelofs’, in eigen overlijdensakte (1823) als ‘Gerrit Roelofs Alberts Struik’. Beroep bij overlijden: kantoorbediende. Blijkens Memorie van Successie (1824) bedroeg het actief van zijn nalatenschap f 115,-: f 50,- aan kleren en f 65,- aan loontegoed. Na aftrek van de kosten van de begrafenis f 30,- en van de laatste ziekte (f 17,-) erfde zijn vader f 17,- en zijn broeder Jan en zuster Hillegien ieder f 30,50.
* *
*
Familiewapen
Inleiding
Een familiewapen is een afbeelding, gevat in symbolen uit de middeleeuwse riddertijd, die wordt gehanteerd door personen die tot eenzelfde familie behoren en dezelfde familienaam dragen. Het eigenlijke wapen heeft de vorm van een schild; bijbehorende onderdelen zijn veelal de helm met helmteken en de zogeheten dekkleden. Deze symbolen zijn ontstaan vanaf de 12e eeuw. Zij verwijzen naar de uitrusting van de ridder op het slagveld of toernooiveld, waar zij dienden tot herkenning van de drager ervan, die men vanwege de helm immers niet of moeilijk kon herkennen. Op het schild voerde men het eigenlijke familiewapen. Het helmteken bovenop de helm - vaak een stuk dat ook in het wapen voorkomt - strekte tot herkenning ook op grotere afstand en het dekkleed - oorspronkelijk gedragen (tijdens de kruistochten?) om de helm tegen de zon te beschermen - vertoont meestal de belangrijkste kleuren uit het wapen.
Dit betekent niet dat alle families die vroeger een familiewapen voerden ook van ridderlijke afkomst waren. Al vrij snel begonnen naast de adel ook niet-adellijke personen een wapen te voeren. Daartoe was vooral aanleiding als zij een bestuursambt bekleedden dat de noodzaak meebracht om stukken te zegelen, wat inhield dat een afdruk (in was of in lak) van hun wapen aan een document werd gehecht teneinde de authentieke afkomst ervan te garanderen. Dit zegelen gebeurde meestal met een zegelstempel (ook cachet genoemd), of een zegelring. Dit laatste kent overigens een traditie die veel verder teruggaat dan de riddertijd: reeds bij de oude Egyptenaren waren zegelringen bekend.
Wapen Struuck
De oudste nu bestaande afbeelding van het wapen Struuck is vermoedelijk de gravure op een zilveren avondmaalsbeker van de Protestantse Kerk te Havelte. De beker dateert aan zijn vorm te zien van de 17e of eind 16e eeuw. De gravure zeer simpel uitgevoerd, met een doorsneden wapenschild met a. (bovenste helft) drie struiken op drie kleine heuveltjes en b. (onderste helft) drie lelies, geplaatst 1 - 2, het schild hangend aan een lint en omgeven door een krans. Boven het schild staan de letters G S afgebeeld. Die verwijzen naar Gerhard Struuck (nr. IIa, ca. 1570-1642), die van 1601 tot 1632 schulte van Havelte was; vermoedelijk heeft hij deze beker aan de kerk geschonken.
Dezelfde Gerhard Struuck legde in 1598 de eerste pan voor de restauratie van het dak van de kerk van Havelte. Daarvan getuigt een gevelsteen die nog te zien is boven de zuid-deur van de kerk, met de tekst “INT JAER UNS HEREN DUSENT VYFHONDERT T NEGENTICH ACHTE HEFT GERHART STRUCK D'ERSTE PEANE UP DESE KERCKE GELACHT”. 1598 was overigens ook het jaar waarin Drenthe overging naar de Reformatie. De Struucken waren al langer protestant en wellicht heeft de blijdschap over deze gebeurtenis hen bewogen tot schenkingen aan de kerk voor de avondmaalsbeker en misschien ook de modernisering van het dak. Ook deze steen bevat een afbeelding van het wapen Struuck. Het wapen is niet meer goed zichtbaar, vermoedelijk als gevolg van opzettelijke vernielingen die rond het eind van de 18e eeuw plaatsvonden in de patriottentijd of tijdens de Bataafse Republiek. Nog wel is te zien dat het een gedeeld schild is met in de rechterhelft (volgens de regels van de heraldiek moet men zeggen: de linkerhelft) de adelaar van het wapen Steenbergen. Gerhard Struuck was namelijk gehuwd met Mechteld Steenbergen (ca 1575-na 1644). Ook het helmteken van de drie pijlen is nog zichtbaar. Vermoedelijk was hier hetzelfde wapen afgebeeld als in de gevelsteen op Overcinge en het wapen van Borchart Struuck.
Ook op de nog bewaard gebleven grafsteen van de stamvader Johan Struuck (nr. I; 1540-1605) en zijn vrouw Anna was het wapen Struuck afgebeeld, en ook hier is de afbeelding door vernieling verloren gegaan.
Maar het geluk wil dat die afbeelding vóór de vernieling werd vastgelegd in een bewaard gebleven reisverslag uit 1732 door een zekere Andries Schoemaker, die in dat jaar samen met de bekende tekenaar Cornelis Pronk een reis maakte door Drenthe. Schoemaker nam in zijn verslag een tekening op van het wapen[ccxiii] en schreef erbij: “Daar was een grafsarck met dit nevenstaande wapenschilt en dit byschrift: Anno 1605 de 5 october sterft de eerbare Johan Struyks Schout tot Havelte - Anna syn huysvrouwe sterf 3 februari anno 1606”. Deze tekst is ook nu nog leesbaar op de steen. Onder het niet meer zichtbare wapen leest men nog de zinspreuk “DEO DVCE ET AVSPICE CHRISTO” - onder de leiding Gods en de bescherming van Christus. We herkennen hier hetzelfde wapen als op de avondmaalsbeker (afb. 4); het is aannemelijk dat dit het volle wapen Struuck vormt. Opmerkelijk is dat Schoemaker ook kleuren weergaf, terwijl het wapen op de grafsteen uiteraard ongekleurd was. Wellicht ontleende hij die kleuren aan in het gebeeldhouwde wapen aanwezige arceringen waarmee heraldische kleuren plegen te worden aangegeven.
In 1634 ging Borchard Struuck (nr. IIIf; 1613-1667) studeren in Leiden, nadat hij eerst twee jaren in Franeker had gestudeerd. Hij werd in Leiden lid van de Gelders-Overijsselse studentenvereniging en werd bij die gelegenheid ingeschreven in het wapenboek van de vereniging, met een fraaie afbeelding van zijn wapen.[ccxiv] Onder het wapen staat de tekst “Fatum est in partibus illis, quas sinus abscondit” – het noodlot zetelt in die delen, die de borst(rok) verborgen houdt; de tekst is ontleend aan Iuvenalis.[ccxv] Daaronder vermoedelijk de handtekening van Borchard Struuck zelf. Beschrijving van het wapen: Gedeeld; I doorsneden; a. in zilver drie geplante takken van sinopel (groen) in een golvende ondergrond van hetzelfde; b. in keel (rood) drie lelies van zilver, geplaatst 2 - 1 (Struuck); II in goud een adelaar met een in een pijlpunt uitlopende tong van sabel (zwart), gebekt en gepoot van zilver (Steenbergen); dekkleden en wrong: zilver en goud; helmteken: drie pijlen van goud, de punten azuur (blauw) en omlaag, de veren zilver.
Gerhard Struuck (nr.IIa) was eigenaar van het huis Overcinge te Havelte. Vermoedelijk bracht hij rond 1640 de gevelsteen met het wapen Struuck aan, die nog te zien is in de muur van de voorhof van het huis.
Deze vertoont hetzelfde wapen als dat van Borchard Struuck en is (wat het wapenschild betreft) geschilderd in dezelfde kleuren.
In het jaar 1640 stichtte zijn zoon Wijard Struuck (nr. IIIc; 1600-1660) een huis in De Wijk, waarop een qua uitvoering zeer vergelijkbare wapensteen werd aangebracht. Ook deze steen vertoont een gedeeld wapen, met (heraldisch) rechts de drie geplante takken uit het wapen Struuck en links het wapen Coignet: een keper, vergezeld van drie wiggen (2 - 1). Wijard Struuck was namelijk gehuwd met Micheline Coignet (1601-1660). Op de helm het helmteken van de drie pijlen.
Zoals gezegd was vanouds een belangrijke functie van het familiewapen, het zegelen van officiële stukken. Hieronder afbeeldingen van zegels van drie opeenvolgende generaties Struuck die schulte van Havelte waren onder door hen in die functie opgemaakte akten uit resp. de jaren 1606 (afb. 11), 1650 (afb. 12) en 1677 (afb. 13). Opmerkelijk is dat het wapen in de zegels van afb. 11 en 13 (die lijken te zijn gezet met hetzelfde stempel) alleen de drie takken (waaiersgewijs geplaatst?) lijkt te vertonen en niet de lelies.
In 1861 verscheen het monumentale wapenboek Armorial Général van J.B. Rietstap, waarin deze de wapens van meer dan 100.000 Europeses families had beschreven. Het wapen van het geslacht “Struyck” uit de “Province d'Utrecht” (!) beschreef hij als: “Coupé: au 1, d'or, à trois plantes de sinople, rangées sur une terrasse du même; au 2, de gueules, à trois fleurs-de-lis d'argent.”
Vanaf 1903 verscheen een editie met afbeeldingen van de door Rietstap beschreven wapens.[ccxvi] Opmerkelijk is dat Rietstap de kleur van het veld waarop de drie takken voorkomen beschreef als goud, in afwijking van de bekende authentieke kleur-afbeeldingen] die uitgingen van zilver.
Deze kleur goud treft men ook aan in het wapen van de gemeente Havelte zoals het rond 1950 werd vastgesteld door de Hoge Raad van Adel. In het door de gemeente voorgestelde wapen was sprake van een kwartier met “in zilver drie dichtbebladerde struiken van purper op een terras van hetzelfde”, waarmee men wilde verwijzen naar het wapen van de familie Struuck, “...een in Havelte en omgeving belangrijke familie in de 17e eeuw.” In het uiteindelijk door de Raad vastgestelde wapen besloeg dit onderdeel de gehele onderste schildhelft. Mogelijk heeft de Hoge Raad van Adel de kleuren ‘gecorrigeerd’ naar aanleiding van de beschrijving bij Rietstap. Het kruis in het gemeentewapen symboliseerde het Sticht Utrecht, de boom met spar de Bisschopsberg bij Havelte, waar in de middeleeuwen de inwijding van de bisschoppen als het gezag over Drenthe plaatsvond. De wildemannen ten slotte waren een symbool voor de prehistorische bewoning in de gemeente (die nog blijkt uit de daar aanwezige hunebedden).
De hierboven genoemde uitgave met afbeeldingen van de door Rietstap beschreven wapens leverde mij tenslotte een intrigerende aanwijzing op omtrent een mogelijke verdere herkomst van de familie. Naast het genoemde wapen ‘Struyck’ zag ik namelijk de afbeelding van het sterk gelijkende wapen (in rood drie lelies van zilver) van een geslacht met de sterk gelijkende naam Stryck, afkomstig uit Westfalen. Deze gelijkenissen vormen een aanwijzing - maar vooralsnog ook niet meer dan dat - voor de genealogisch fascinerende hypothese dat het Drentse geslacht Struuck (voor 1650 ook vaak ‘Struck’ geschreven) een tak zou kunnen zijn van dit Westfaalse geslacht. Fascinerend, omdat dit geslacht Stryck een riddermatig geslacht was dat veel sporen in de geschiedschrijving heeft nagelaten en waarvan de genealogie, die teruggaat tot het midden van de 13e eeuw, uitvoerig beschreven is door de grote Nederlandse genealoog mr O. Schutte.[ccxvii] Leden van dit geslacht woonden en bezaten goederen in de buurt van Ahaus, ca. 20 km ten oosten van het huidige Enschedé; dat een telg van daaruit belandde in Drenthe is op zichzelf niet ondenkbaar. Ik heb met de heer Schutte in 2014 contact gelegd en hem mijn hypothese voorgelegd; hij stond mij uiterst vriendelijk te woord, maar kon mij geen aanwijzingen of hoop geven voor enige nadere onderbouwing. Of die toch bestaan, zal nader speurwerk moeten uitwijzen.
Noten
[i] Dankzij het voortreffelijke artikel van Frans van der Veen, ‘Schulte Jan Steenbergen Struuck en zijn nazaten in Havelte’, in DGJ 2006 (jg. 13), p. 67-114; zie over die aansluiting nader hieronder, p. 66. Aan dat artikel heb ik ook overigens het nodige ontleend, waaronder een aantal van de illustraties.
[ii] * BRON ???
[iii] NL 1992, kol. 518.
[iv] Kymmell 1902, p. 49. Hiervan is geen enkele bevestiging te vinden.
[v] Hier past een woord van dank aan mijn oom Dr A.L. van Schelven, die mij lang geleden de transcriptie van deze tekst toezond waardoor ik voor het eerst kennis maakte met het geslacht Struuck.
[vi] Hierover N.Dr.V. 1990.
[vii] Zie ook Huizen van Stand p. 184.
[viii] Huizen van Stand p. 248.
[ix] Het navolgende ontleend aan G.A. Bontekoe, ‘Het wapen der gemeente Vledder’ in N.Dr.V. 1945, p. 55-60.
[x] HCO Archivalia VORG, inv. nr. 313 (bergnr. 6280). Aldaar het helmteken ten onrechte vermeld als ‘een struik’. Onduidelijk is overigens (vanwege beschadiging van het zegel) of het schild slechts de struik c.q. drie struiken bevatte dan wel doorsneden was met in b. de drie lelies.
[xi] DA (Hollandse Participanten, 28, inv.nr. 26).
[xii] *NB CHECK EN JUISTE BRONVERMELDINGEN!
[xiii] Utrechts Archief, archief kapittel St Pieter (toegangsnr. 220, nr. 960).
[xiv] Huizen van Stand, p.184.
[xv] Van der Veen 2006, p. 71/72.
[xvi] Bron: http://www.genealogieonline.nl/west-europese-adel/I1073865795.php.
[xvii] Uit Inleiding op de inventaris van het archief Overcinge (toegangsnr. 0607) in het Drents Archief.
[xviii] Van der Veen 2006, p. 70 en noot 9.
[xix] bron: www.geneadata.com. *NB CHECK EN JUISTE BRONVERMELDINGEN!
[xx] bron: www.geneadata.com. *NB CHECK EN JUISTE BRONVERMELDINGEN!
[xxi] Kymmell 1902.
[xxii] Bron: http://www.homanfree.nl/hidding/hidding-frm2.htm.
[xxiii] Huizen van Stand p. 206; genealogie De Vos van Steenwijk, Assen/A’dam 1976.
[xxiv] Van der Veen 2006, p. 79.
[xxv] Vorsterman van Oijen, Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën, deel II p. 125.
[xxvi] Utrechts Archief, archief van kapittel van St. Pieter (961).
[xxvii] Overl. vóór 23-3-1680 vlgs. genealogie Van Westerbeeck in NL 1958 kol. 393 e.v.
[xxviii] Vlgs. Van der Veen 2006, p. 99.
[xxix] C. Hoek, Repertorium op de grafelijke lenen in De Lier, Schipluiden en Vlaardingen, 1252-1648.
[xxx] C. Hoek, Repertorium op de lenen van Putten, gelegen in het land van Poortugaal en in de Riederwaard, 1304-1648.
[xxxi] Monsterrollen Steenwijkerland.
[xxxii] NL 1958, kol. 397.
[xxxiii] OCLC 63846781.
[xxxiv] N.Dr.V. 1955.
[xxxv] Hierover meer uitgebreid Heringa c.s. (red.), Geschiedenis van Drenthe, Meppel/Amsterdam (Boom) 1986, p. 392-395.
[xxxvi] Sterfdata Mechteld van Westerbeeck ontleend aan schultenprot. Havelte fol. 21 en 22 en Lottingsprot. fol. 29.
[xxxvii] DA, inv. kerspelen en marken in Drenthe nr. 216 akte v overdracht.
[xxxviii] Huizen van Stand, p. 241: en DA, Etstoel inv. nr. 14 dl. 33 f. 334.
[xxxix] Huizen van Stand, p.184.
[xl] Uit:: de rekeningen van de ontvanger-generaal van de Landschap Drenthe 1666
[xli] DA 30e/40e penning, rekendagen 31 aug 1697 (p. 617), 13 sep 1698 (p. 647), 17 okt 1699 (p. 705) en 1 nov 1701 (p. 848).
[xlii] Groninger Archieven 619 (Borg Farmsum) nr. 351.
[xliii] Klamer Bos, Het huis te Bonnen, z.j. (ISBN 90 800416 2 9).
[xliv] DA, archief Steenbergen (208).
[xlv] Vermeld in A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, Haarlem 1858-1872, in de biografie van Claas Buter, die diende in deze compagnie.
[xlvi] Stamboek Friese Adel deel II blz. 243; aldaar ook de vermelding dat zij elf kinderen hadden, en dat van hen in 1725 geen descendenten meer in leven zouden zijn.
[xlvii] In Kon. Bibliotheek, aanvr.nr. KW Pfit 8693.
[xlviii] Drentsche Volksalmanak 1927.
[xlix] DA 0085 (Etstoel), inv. nr. 14.28, fol. 108-110.
[l] bron doop en huwelijk: http://freepages.genealogy.rootsweb.com/~bonsteinandgilpin/docs/igidocs3.htm.
[li] DA 30e/40e penn., rekendagen 31 aug 1697 (p. 617), 13 sep 1698 (p. 647), 17 okt 1699 (p. 705) en 1 nov 1701 (p. 848).
[lii] bron (via uittreksel op internet): Deanery of Shoreham LDS#1042800, PRS/W/7/103, Probate 30 Oct 1697.
[liii] bron (via uittreksel op internet): Deanery of Shoreham LDS # 1042800, PRS/W/7/118, Probate 8 Nov. 1710.
[liv] In: Gasselternijveen, doop-, trouw- en overlijdensboek (1690-1811; DTB 51), 9 mei 1734, doopaantekening, pagina 18 wordt vermeld: Gedoopt: Sophia Christina Trea, dochter van Robert Struik.
[lv] Huizen van Stand, p. 491.
[lvi] DA Archief van de Etstoel , inv. nr. 14 deel 46 fol. 97, 99 en 247.
[lvii] DA Archief van de Etstoel inv. nr. 14, deel ... (1734).
[lviii] Ondertrouwboek Groningen 1755-1762, Collectie DTB (toegang 124), inv. nr. 181, folio 124. Anna Machteld daarbij vertegenwoordigd door de Raadsheer L. Wichers, en: ‘Hijrvan adtestatie gepasseert na Weender.’
[lix] Ontleend aan www.familysearch.org.
[lx] Afdracht 40e penning door de Rendant op 25 aug 1751.
[lxi] H. Feenstra, Spinnen in het web: Groningse regenten in relatie tot het omringende platteland tijdens de Republiek, uitg. Van Gorcum, 2007, p. 89.
[lxii] Klamer Bos, Het huis te Bonnen, z.j. (ISBN 90 800416 2 9).
[lxiii] Volgens artikel van Jaap D. Homan in Nieuwsblad van het Noorden dd. 7 juni 1988.
[lxiv] DA, Archief van de Etstoel, inv. nr. 14, deel 40, fol. 78v, 83v en 130.
[lxv] Zie Cor de Graaf, ‘Van Rossum, een Drents (?) geslacht’, in: DGJ 2009 (jg. 16), p. 51-52 – hoewel deze er rekening mee houdt dat alle nazaten van de Kolderveense Johan Struuck in 1657 waren overleden.
[lxvi] DA DTB 49, p. 15.
[lxvii] Ontleend aan http://users.skynet.be/andre.both/genealogie/genea/amersfoort3.htm .
[lxviii] Rietstap, Armorial Général.
[lxix] Drentsche Volksalmanak 1927.
[lxx] Gegevens omtrent geboorten en overlijden ontleend aan J. Tonckens, ‘Aantekeningen uit een Bijbel betreffende de geslachten Struuck, Lunsingh en Tonckens’, in NL 1928, kol. 239-241.
[lxxi] Huizen van Stand, p. 262, 248.
[lxxii] Over dit alles uitvoerig Sieders 2015.
[lxxiii] Gemeentearchief Kampen RAK nr. 92, fol.278.
[lxxiv] Gemeentearchief Kampen RAK nr. 94, fol.219v.
[lxxv] Gemeentearchief Kampen RAK nr. 96, fol.163v.
[lxxvi] Willem Koops in N.Dr.V. 1916, ook op www.webringreestdal.nl/historie/havixhorst.html.
[lxxvii] DA 30e/40e penning, rekendag 25 aug 1691, p. 401.
[lxxviii] Diverse gegevens over Plettenberg en Coignet ontleend aan M.A. Beelaerts van Blokland in NL 1981, kol. 89-94.
[lxxix] Archief Staten van Zeeland, Zeeuws Archief inv.nr 1671, folio 189v/207r.
[lxxx] Commissieboeken Raad van State op www.gahetna.nl via index ‘Landmacht: Officierenaanstellingen. *NB CHECK EN JUISTE BRONVERMELDINGEN!
[lxxxi] 1686 jun 16, OF fol 209v. *NB CHECK EN JUISTE BRONVERMELDINGEN! Over het geslacht Van Langen, een oudtijds riddermatig Overijssels geslacht, later verarmd, zie NL 1988, p. 110.
[lxxxii] Gemeentearchief Kampen RAK nr. 97, fol.98.
[lxxxiii] J.S. Magnin, Losse bladen uit Drenthe's geschiedenis, Assen 1863, p. 102.
[lxxxiv] Commissieboeken Raad van State op www.gahetna.nl via index ‘Landmacht: Officierenaanstellingen..
[lxxxv] Kymmell 1902.
[lxxxvi] Kymmell 1902.
[lxxxvii] Gemeentearchief Kampen RAK nr. 97, fol.304.
[lxxxviii] Gemeentearchief Kampen RAK nr. 98, fol.192.
[lxxxix] Vlgs geneal. Ploos van Amstel op http://www.archiefploosvanamstel.nl/index_bestanden/Page907.html.
[xc] DA Schultengerechten Ruinen 102 nr. 335, deel I.
[xci] Huizen van Stand, p. 262.
[xcii] Schultegerechten De Wijk, DA …, fol. 120.
[xciii] DA , archief Batinge (414). Zie over dit proces nader uitvoerig Sieders 2015.
[xciv] Kymmell 1902.
[xcv] Huizen van Stand, p. 262. Volgens Schultenrechten De Wijk, DA …, oefende hij dit ambt pas uit vanaf 1705.. Na het overlijden van schulte A. van Kuijck in 1703 fungeerden in 1704 en 1705 Henrick Schickhart en Abram de Vriese als verwalter resp. ‘geauthoriseerde’ schulte.
[xcvi] http://www.homanfree.nl/Gieten/gieten_gezin.htm (lijst ‘Gieter gezinnen’) met bronverm. SP 264 Deel II, blz. 180.
[xcvii] Uit Willem Koops, ‘De landhoeve Dicninge’, in: N.Dr.V. 1916.
[xcviii] Commissieboeken Raad van State op www.gahetna.nl via index ‘Landmacht: Officierenaanstellingen.
[xcix] Commissieboeken RvS, toegang nr. 1.01.19, inv.nr. 1538, fol. 59.
[c] Utrechts Archief Inv.nr. U162a27 - 124.
[ci] Huizen van Stand p. 503.
[cii] DA coll. successie p. 4662 (30e penning aangegeven op de gedeputeerde Van Lier op 10 aug 1754).
[ciii] Scheepssoldijboeken VOC via www.voc.mindbus.nl.
[civ] DA 30e/40e penning, rekendag 15 dec 1767, p. 5557.
[cv] DA 30e/40e penning, rekendag 15 nov 1768, p. 5597 (aangifte gedaan 3 dec 1767).
[cvi] Kymmell 1902.
[cvii] Huizen van Stand, p. 263.
[cviii] Commissieboeken Raad van State op www.gahetna.nl via index ‘Landmacht: Officierenaanstellingen.
[cix] Commissieboeken RvS, toegang nr. 1.01.19, inv.nr. 1538, fol. 192.
[cx] Nederlandsche Jaerboeken, tweede deel (1748), Amsterdam (F. Houttuyn) 1749, p. 295.
[cxi] Officiersboekje.
[cxii] Vermeld ( ‘A. Bruinvis Maatjes’) in C.H. à Roy, Bibliothecae Medicae, Amsterdam (Lod. van Es) 1830 (in Google books), Tomus 3 op p. 1279 onder nr. 9387 in de afdeling ‘Scriptores de morbis endemiis’, paragraaf ‘η Belgi’.
[cxiii] Betty Blikman-Ruiterkamp in Provinciale Zeeuwse Courant 4 oktober 2000.
[cxiv] Vlgs. de hierna genoemde publicatie van De Graaf. Zie ook J.A. Bierens de Haan, De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Haarlem 1970, p. 307, die tevens vermeldt dat Van der Steege voordien Directeur van de Maatschappy te Vlissingen en te Groningen was geweest.
[cxv] Dennis de Graaf, ‘Het merkwaardige leven van een Groninger ‘Docter Medicinea’ Jacobus van der Steege (1746-1812)’ in Triakel jg. 11 (1998 nr. 3), p. 15-18.
[cxvi] Blijkens beschrijving in catalogus op internet van antiquariaat Theo de Boer op www.theodeboer.com (gezien 15 mrt 2007; prijs (compleet) € 11.000).
[cxvii] Ontleend aan www.redmeralma.nl (nr. 1586). De steen behoort tot een hoeveelheid grafzerken, opgegraven in 1964 op het Martinikerkhof te Groningen en grotendeels weer onder de grond gelegd. Alma vermeldt hierbij grafnummer 39 en verwijst naar Groningse Gedenkwaardigheden, blz. 326.
[cxviii] E.e.a. volgens de hierna te noemen publicatie van P. Heessels.
[cxix] Pieter Heessels, ‘Corneille Hipolithe Berail (1795-1891), Boomkweker en zijdeteler’, in: J. Brouwers e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen vanbekende en onbekende Noord-Brabanders, deel 6 (Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, 's-Hertogenbosch 2003).
[cxx] Ondertrouwboek Groningen 1776-1783, Collectie DTB (toegang 124), inv.nr. 184, folio 205. Louise Sophia daarbij vertegnwoordigd door ‘Johannes Volmers als daartoe versogt.’
[cxxi] DTB Arnhem, deel 14 -155.
[cxxii] DTB Nijkerk op www.familysearch.org via http://www.genver.nl/gl/dtb0267.htm (gefilmde p. 404).
[cxxiii] OCLC 1486Vh.
[cxxiv] OCLC 67157986.
[cxxv] Officiersboekje.
[cxxvi] Vlgs. Calkoen 1902.
[cxxvii] Comportementsboeken van de Kweekschool voor de Zeevaart, Gemeentearchief A’dam nr. NL-SAA-7787233. Bij inschrijving vermeld als ‘van Winschooten’.
[cxxviii] Ned. Staatscourant 5 jan 1826, p. 4.
[cxxix] Vorsterman van Oijen, Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën, deel I p. 125.
[cxxx] DTB Arnhem. Opmerkelijk is dat hij eveneens is ingeschreven in doopregister Namen (B.)(bron: http://netradyle.be), ald. als “Jacques Struuck”. Mogelijk verbleef de vader Philibert Struuck ten tijde van de geboorte te Namen?.
[cxxxi] Calkoen 1902.
[cxxxii] Deze gegevens (cf. Stamboek) en enkele andere gegevens over Jacobus en Alida di Babgian ontleend aan Jan Lafeber, ‘Wie was de heer Jacobus Struuck’ in: Op ’t Spoor (uitgave van de historische vereniging Gasselte), jg. 24 nr. 4 (okt 2015) en op http://www.lafeber.info/ artikelen/Struuck.html#_ftn1 (gezien 19 mrt 2022).
[cxxxiii] De beide bekende kinderen zijn geboren voordat van een huwelijk sprake was. Jacobus was nl. tot de echtscheiding (ingeschreven in Amsterdam in 1822) gehuwd met Alida di Babgian, die hij kennelijk in de loop van 1814 verlaten heeft. Deze gang van zaken verklaart vermoedelijk waarom Jacobus zich blijvend buiten (Noord-) Nederland vestigde.
[cxxxiv] Almanach Royal des Pays-Bas pour l'an 1818, Brussel 1818, p. 340.
[cxxxv] En beschreven door Lammie Wardenburg in Op ’t Spoor (uitgave van de historische vereniging Gasselte), jg. 24 nr. 3 (juli 2015), p. 59-62.
[cxxxvi] Gegevens over kinderen ontleend aan Calkoen 1902.
[cxxxvii] Stamboek Belgische officieren, http://klm-mraiwp.bh-a.eu, stamboeknr. 8993.
[cxxxviii] Bericht in L’Indépendance Belge van 29 mrt 1873.
[cxxxix] Bericht in La Meuse van 27 mrt 1895.
[cxl] Bericht in Courier de l’ Escaut van 28 mrt 1900.
[cxli] Vermeld in ‘Relevés d'Etat-Civil - Loire-Atlantique’, vermelding “entre 1900 et 1925 Loire-Atlantique”.
[cxlii] Overl. ontleend aan http://dekievita.googlepages.com/stolp.
[cxliii] Bericht in Algemeen Handelsblad van 8 feb 1833.
[cxliv] Informatie over echtpaar Struuck-Stolp ontleend aan Parenteel van Cornelis Willemsz. Stolp op http://dekievita. googlepages.com/stolp.
[cxlv] Ovl. akte Nijmegen (Gelders Archief toeg. 0207, inv. 1266, aktenr. 389).
[cxlvi] Netherlands Army Service Records, 1807-1929, 5e Reg.t Oost-Indische Infanterie 2e bataljon, 1814-1815, image 2 van 249, op www.familysearch.com.
[cxlvii] Netherlands Army Service Records, 1807-1929, 5e Reg.t Oost-Indische Infanterie 2e bataljon 1814-1815, image 149 van 249, van www.familysearch.com.
[cxlviii] Netherlands Army Service Records, 1807-1929, Depotbataljon voor de Koloniën no 30, 1815-1816, image 262 van 342, op www.familysearch.com.
[cxlix] Philibert gaf twee keer een verschillende geboortedatum (3 resp. 13 oktober 1795) op, die beide weer afweken van de geboortedatum (3 november 1795) die werd opgegeven bij zijn doop te Deventer op 18 nov 1795.
[cl] O. Schutte, De orde van de Unie, Zutphen 1985 p. 101, met vermelding als bronnen: A.N.Fam 1902, 219 en NP 1966, 219.
[cli] Kymmell 1902, p. …
[clii] Drentsche Volksalmanak 1840, p. 177.
[cliii] DA coll. successie p. 4662 (30e penning aangegeven op de gedeputeerde Van Lier op 10 aug 1754).
[cliv] CBG coll. familieadvertenties.
[clv] Nederlandsche Jaerboeken, eerste deel (1747), Amsterdam (F. Houttuyn) 1748, p. 69.
[clvi] DA coll. successie p. 4662 (30e penning aangegeven op de gedeputeerde Van Lier op 10 aug 1754).
[clvii] DA doopboek 163 p. 72
[clviii] Drentsche Volksalmanak 1927.
[clix] Huizen van Stand, p. 263.
[clx] Genealogie Blom in NP nr. 69 (1985), p. 63.
[clxi] DA, Etstoel nr 137 dd. 30 september 1773.
[clxii] Daarover W. Koops in N.Dr.V. 1916; zie ook de tekst, vermeld bij Philibert Struuck (Vg).
[clxiii] Zie over Joost Blom en zijn nageslacht uitvoerig Wiecher Ponne, ‘Een Meppeler familie Blom (1740-1924)’, in DGJ 2016 (jg. 23), p. 5 e.v.
[clxiv] NP nr. 69 (1985), p. 63.
[clxv] Vermeld in Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 1989, p. 187.
[clxvi] G.A. Bontekoe, ‘Het wapen der gemeente Havelte’ in N.Dr.V. 1945, p. 53-57 en 1955, p. 28-35.
[clxvii] Bron: genealogie Hidding op http://home.hetnet.nl/~homanfree/hidd-fr.htm.
[clxviii] Van der Veen 2006, p. 78.
[clxix] Van der Veen 2006, p. 80.
[clxx] HCO, familiearchief Podt - papieren Van Benthem, toegangsnr. 285.1, stuk nr. 320.
[clxxi] Ontleend aan www.windgenealogie.org.
[clxxii] Van der Veen 2006, p. 78.
[clxxiii] DA, inventaris archief Eijsen, nr. 13.
[clxxiv] Gegevens over Jan Struuck van Benthem en diens nageslacht ontleend aan Van der Veen 2006, p. 96-110.
[clxxv] DA, schultenprotocol Havelte fol. 147.
[clxxvi] DA, archief Brouwer (104).
[clxxvii] DA 30e/40e penning, rekendag 1 nov 1705, p. 1116.
[clxxviii] Volgens Van der Veen 2006, p. 81: vóór 1675.
[clxxix] Trouwboek Hardewijk vlgs. NL 1921, kol. 326: “25 Sept. 1631 att. op Ysselham, joncker Reyner van Heerdt, joffer Mechtelt van den Veen.” Zij wordt als Margaretha van den Vene vermeld bij Kees Schilder, ‘Burgemeesters en kerkheren. Genealogie van een Kamper familie Van den Vene (circa 1400-1640)’, gepubliceerd in een niet nader genoemde almanak jg. 2006, p. 51 e.v. en te vinden op www.wallkatearchief.nl. Haar tante Mechteld van den Vene (e.v. Jr Otto van Hövell en ovl. 29 dec 1633) was begraven onder een door Schilder in noot 86 beschreven grafsteen in de Grote Kerk te Steenwijk, tezamen met haar zuster Hermanna (e.v. ‘Gilles van Valckesteyn’ en ovl. 20 okt 1639). Het echtpaar Van Heerdt-van den Vene verkocht in 1620 het goed De Eese, waarmee de grootvader van Mechteld/Margaretha Ludolf van den Vene was beleend in 1569.
[clxxx] Vlgs. de Index Gelderse huwelijken bij CBG: ‘jr Gillis van Valckenstein, te Steenwijk’. Zie echter de vorige noot.
[clxxxi] Zie de geciteerde inleiding op het archief van Overcinge, voetnoot 14 supra.
[clxxxii] Van der Veen 2006, p. 83.
[clxxxiii] Van der Veen 2006, p. 81.
[clxxxiv] Van der Veen 2006, p. 85.
[clxxxv] DA 0102 (Schultengerechten) Havelte nr. 179.1, scan pag. 48/588.
[clxxxvi] Van der Veen 2006, p. 84.
[clxxxvii] Citaat uit Van der Veen 2006, p. 82-83.
[clxxxviii] Gegevens over Johannes Alberts Dwiterus ontleend aan Cor de Graaf, ‘Van Rossum, een Drents (?) geslacht’, in: DGJ 2009 (jg. 16), p. 84-86.
[clxxxix] DGJ 2003 (jg. 10), p. 194.
[cxc] Cor de Graaf in zijn voornoemde artikel, p. 85.
[cxci] DA, DTB 85.
[cxcii] Vermelding url database/website VOC opvarenden.
[cxciii] Datum huwelijk ontleend aan parenteel Struuck op www.albertluten.nl.
[cxciv] DA 0014 (Etstoel) deel 49, fol 85 (scan p. 171 e.v.), zitting van 10 juli 1748.
[cxcv] Vermoedelijk is hij niet ‘Jan Geerts Thalen’ die † Ruinerwold (wonend in De Bour) 7 apr 1773 en in 1767 wordt vermeld als lid van het college van twaalven voor de hoge rechtspraak te Ruinerwold in Namen der Heeren Regenten en Amptenaren van het Landschap Drenthe, 1767, p. 17.
[cxcvi] DA DTB 135 p. 271: “Egbertjen, dochter van Geert Jans Schoenmaker”.
[cxcvii] Aldus Van der Veen 2006, p. 89. De overdrachtsakte in DA 0298 (familiestukken Eyssen), nr. 36.
[cxcviii] DA DTB 134.
[cxcix] DA Schultengerechten 102 nr. 335, deel I.
[cc] DA Schultengerechten 102, inv. 334 fol. 3.
[cci] DA coll. successie p. 3594/95 (40e penning aangegeven op 14 aug 1742).
[ccii] Dat het haardstedengeld van 1691 t/m 1774 steeds hetzelfde erf betreft blijkt uit de volgorde waarin de bewoners van Ruinen telkens in het register van de haardsteden-heffing worden vermeld.
[cciii] Gedoopt te Ruinen 14 sep 1710 (zoon van “Gerrit Jans en Annigjen Struijk; getuige Geert Jans”). Deze Otto Geerts wordt zelf niet vermeld met de naam Ta(e)len maar zijn dochter Hendrikje Jans (Otten) (geb. tussen 1746 en 1749) voert ook de naam Struik, zijn zoon Jan Geerts Otten Talen (geb. ca. 1755) neemt in 1811 te Ruinen de geslachtsnaam Talen aan, en zijn derde zoon (ged. 1756) wordt gedoopt als ‘Gerrit Struuk’.
[cciv] Zie E.J.Th.A.M. van Emstede, Van Patronymica en Geslachtsnamen in Drenthe, Amsterdam 1943, pag. 29-36.
[ccv] HCO OSA 1785 deel 29, p. 6397.
[ccvi] Ontleend aan www.windgenealogie.org.
[ccvii] DA 30e/40e penning, rekendag 6 feb 1781, p. 6577 en 6576, aangifte te Havelte.
[ccviii] G.H. Struik 2001, p. 225.
[ccix] BS Deventer akte 255, p. 59, met dank aan Frederik Heinsius.
[ccx] BS Deventer akte 128 (p. 63), met dank aan Frederik Heinsius.
[ccxi] DA 30e/40e penning, rekendag 6 feb 1781, p. 6577 en 6576.
[ccxii] In Genlias (wiewaswie.nl) geen geboorten gevonden.
[ccxiii] Afgebeeld in J. Bos e.a., Handschrift Schoemaker, een achttiende eeuwse kijk op de Drentse geschiedenis, Assen (Van Gorcum) 2004, p. XXXVII.
[ccxiv] O. Schutte, De wapenboeken der Gelders-Overijsselse studentenverenigingen (Gelderse Historische Reeks VI), Zutphen (Walburg Pers) 1975, p. 68 (nr. I-279).
[ccxv] Iuvenalis Satiren, IX r. 32/33.
[ccxvi] V. & H.V. Rolland’s Illustrations to the Armorial Général by J.-B. Rietstap, Ramsbury (Heraldry Today) 1903-1926.
[ccxvii] O. Schutte, ‘Strick’, in: NL 1975, kol. 207 e.v.